Translate This Page
Ecclesia Gebedsnetwerk "ELIA"
Het Ecclesia gebedsnetwerk is genoemd naar de profeet "ELIA". Hij heeft met 9 woorden (God van Abraham, Izaak en Jakob, zend het vuur) getoond dat de God die wij dienen almachtig is. Het gebed dat God in beweging brengt is afhankelijk van de relatie die we met God hebben en niet de lengte van het gebed. De Baal priester hebben ongeveer 12 uren lang gebeden om Baal te bewegen om vuur uit hemel te laten vallen. Ze hebben zichzelf gemarteld om medelijden te wekken bij Baal, echter zonder resultaat. Baal had oren maar kon niet horen. Hij had ogen maar kon niet zien. Hij had voeten maar kon niet wandelen.
De God van Elia daarentegen is een levende, in beweging zijnde God. De God die communiseert met zijn volk. De God die gebeden verhoort wanneer wij Hem ernstig zoeken. Willen we God in beweging brengen, dan zal onze relatie met Hem heilig moeten zijn. Ons hart moet naar God gericht zijn, en Hij moet het middelpunt van alles zijn. Zijn Woord moet niet wijken uit onze mond. Uw Woord is een lamp voor voet en een licht op mijn pad.
Het doel van dit "Gebedsnetwerk" is om de Christenen te versterken om het het Evangelie te verkondigen zoals de 'Grote Opdracht' van Christus luidt: "Gaat dan henen, maakt alle volken tot mijn discipelen en doopt hen in d naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld." Matteus 28:19-20
Elia is een Wereld Interdenominale Gebedsnetwerk dat dagelijks bidt voor de noden van de wereld. Om het effect van het gebed te vergroten, moeten we beginnen bij onszelf. Gedurende 40 dagen gaan we bidden dat de Here ons helpt om de noden van deze verloren wereld in te zien. De wereld heeft geen materieel probleem, maar een geestelijk probleem.
De oproep van Handelingen 1:8 moet serieus genomen worden daar we weten dat de wederkomst van de Here nabij.
Dit internationaal gebedsnetwerk begin op 1 augustus a.s. om 40 dagen lang gedisciplineerd te bidden voor de onderwerpen die op deze site zullen verschijnen. Begin nu reeds anderen aan te sporen om zich massaal aan te sluiten bij dit netwerk.
Waarom is het gebed zo belangrijk?
Jezus is nog steeds het antwoord voor de wereld vandaag!
10 Redenen waarom wij bidden
U behoort toch niet tot de mensen die het geloof zien als het zoeken in een stikdonkere kamer naar een zwarte kat, die er niet is?
Hopelijk niet! Want dan zal voor u het gebed niet anders zijn dan het wegslingeren van S.O.S. signaal in de oneindige ruimte, met heel weinig hoop dat het ooit ergens wordt opgevangen en – zo mogelijk – nog minder hoop dat er ooit een antwoord op zal komen.
Tja, het is wel heel merkwaardig hoe totaal verschillend de mensen reageren kunnen op dat simpele woord: gebed. Voor de één betekent het volslagen niets, voor de ander betekent het de grootste rijkdom van zijn leven.
Ons onderwerp is: 10 redenen waarom wij bidden! Hoe rijk en veelzijdig het gebedsleven wel is, blijkt uit de vele aspecten ervan. Laten we dan beginnen met eerst 10 aspecten te noemen; daarna kunnen we op elk ervan afzonderlijk ingaan.
Deze aspecten zijn:
a. Het gebed vooronderstelt een relatie met God
b. Is onze relatie tot God: vriend of vijand?
c. Door capitulatie wordt de vijand een vriend
Wanneer wij tot God willen bidden, moet onze eerste vraag zijn: wat is mijn relatie tot Hem?
Om duidelijk te maken wat we er mee bedoelen, een klein voorbeeld. Neem aan dat we op straat lopen, diep gebukt onder een groot probleem. We zitten in financiële moeilijkheden en hebben op stel en sprong 1000 gulden nodig . Maar waar moet dat geld dan toch vandaan komen? We pijnigen onze hersens tot het uiterste. Wat toch te doen? Maar kijk, daar loopt iemand die de indruk wekt zo’n bedrag te kunnen missen. Zullen we hem even aanschieten en vragen of hij ons dat bedrag wil geven?
Nee, natuurlijk doen we dat niet. Die ander is een volslagen vreemde voor ons. Hij zou alleen maar denken dat we krankzinnig waren!
Maar wacht even, daarginds loopt iemand die we wel kennen, heel goed kennen zelfs! Hij is namelijk de grootste vijand die we hebben. Enkele dagen geleden hebben we nog de grootste ruzie met hem gehad. Zullen we die dan even aanspreken en vragen of hij ons die 1000 gulden kan geven?
Nee, ook dat doen we uiteraard niet. Dat zou helemaal verkeerd kunnen uitpakken!
Wat dan? Als we nu eens werkelijk een echt goede vriend tegenkwamen, iemand die ons graag zou willen helpen en het ook gemakkelijk doen kon, ja, dan zouden we misschien de moed kunnen opbrengen om hem ons probleem voor te leggen.
Dat waren dan drie relaties:
- vreemde
- vijand
- vriend
En het al of niet krijgen van dat geld dat we nodig hebben, hangt in de allereerste plaats af van onze relatie tot de betrokken persoon.
Zo vooronderstelt ook het gebed een relatie met God.
Wanneer wij tot God willen bidden, dienen we ons dus in de allereerste plaats wel de vraag te stellen hoe onze relatie is tot Hem.
Daar heb je nu bijvoorbeeld mijnheer N. Altijd is hij zijn eigen gang gegaan in het leven en heeft hij zich weinig aangetrokken van zijn Schepper. God is voor hem een vreemde. Maar nu is hij helemaal vastgelopen, hij ziet geen enkele uitweg uit de problemen en nu wil hij het ook eens proberen met ‘bidden’.
Mag zo iemand dan zo zonder meer op Gods hulp rekenen?
Laten we dit even van dichterbij bekijken. Hoe is de relatie van mijnheer N tot de Heer? Als we aan hem vragen of hij God kent als zijn vriend, wat zegt hij dan? Hij zal eerlijk toegeven dat God een vreemde voor hem is. Dan vragen we hem of hij een vijand is van God. Nee, nee, deze gedachte wijst hij met verontwaardiging van de hand. De Heer mag dan wel een vreemde voor hem zijn geweest, maar een vijand, nee, dat nooit!
Tja, en hier maakt mijnheer N nu precies zijn allergrootste fout! Hij moet gaan inzien dat hij wel degelijk een vijand van God is!
Immers, hij heeft al die jaren, door zijn eigen gang te gaan, door zich niets aan te trekken van zijn Schepper, de Heer beroofd van wat Hem rechtens toekwam. Als Schepper heeft God alle recht op ons leven. Wanneer we nu dat recht negeren, beroven we God!
Dan komt er ook dit bij: er zijn slechts twee geestelijke koninkrijken:
- het Koninkrijk Gods en
- het rijk van de duisternis.
Elk van ons is òf in het ene, òf in het andere rijk. Als mijnheer N zegt geen vriend, maar ook geen vijand van God te zijn, denkt hij blijkbaar in een soort geestelijk niemandsland te zitten. Maar zo’n niemandsland bestaat er niet!
Jezus heeft het met deze woorden gezegd:
Mattheüs 12:30 Wie met Mij niet is, die is tegen Mij, en wie met Mij niet bijeenbrengt, die verstrooit.
Dat de mens van nature een vijand van God is, blijkt ook uit de volgende woorden van Paulus, die hij aan de Corinthiërs schrijft:
2 Corinthiërs 5:20 Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God door onze mond u vermaande; in naam van Christus vragen wij u: laat u met God verzoenen!
Dat woord verzoenen hier betekent, het bijleggen van een vijandschap tussen personen. Door die woorden: laat u met God verzoenen! geeft Paulus aan, dat de mens in wezen (van nature) een vijand van God is en op voet van oorlog staat met zijn Schepper.
Het is ook zonder meer duidelijk, dat je niet als vijand naar God toe kunt gaan om hulp van Hem te vragen. Mijnheer N kan niet zomaar even over heel het verleden heenstappen, naar God toe gaan, alsof er niets aan de hand is en Zijn bijstand afsmeken! Er zal wel degelijk eerst iets moeten gebeuren. Hij zal zich allereerst met God moeten verzoenen!
We hebben dan gezien dat het gebed een relatie met God vooronderstelt. We hebben nu ook gezien, dat hij die voor het eerst tot God komt, zich bewust dient te zijn aan de verkeerde kant te staan en een vijand van God te zijn.
Dan komen we tot ons laatste punt:
Gelukkig weet Paulus ons niet alleen te vertellen dat we van nature vijanden van God zijn, maar hij weet ons ook te zeggen, dat wij:
Romeinen 5:10 ... toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood Zijns Zoons ...
Door het offer van de Here Jezus Christus is die enorme kloof overbrugd en is het mogelijk geworden dat de ergste vijanden veranderd worden in vrienden van God. Nu is de vraag alleen nog maar: hoe kan dit gebeuren?
Het antwoord is: door capitulatie. Als men liever een ander woord wil kan men ook het woord bekering of overgave gebruiken.
Jezus heeft sterk op deze noodzaak gewezen. Hij heeft niet alleen gezegd: Gelooft het evangelie! Nee, Hij heeft gezegd: Bekeert u, en gelooft het evangelie.
Wie voor het eerst tot God komt, begint niet met God om hulp te vragen, nee, hij begint met te erkennen aan de verkeerde kant te hebben gestaan, hij breekt met die verkeerde kant en hij geeft zich over aan de Heer.
Mijnheer N zou het op de volgende manier kunnen doen, met ongeveer de volgende woorden:
O, God, ik belijd voor U dat ik altijd aan de verkeerde kant hebt gestaan; dat ik U benadeeld en beroofd heb; dat ik uw tegenstander heb gediend in plaats van U. Nu capituleer ik voor U, ik breek met héél die oude wereld waarin ik geleefd heb en waarin de satan de baas was. Ik geef mij aan U over en ik aanvaard de Here Jezus Christus om voortaan Koning van mijn leven te zijn. God, ik dank U dat Jezus door Zijn kruisdood de kloof heeft overbrugd; dat ik nu een volkomen nieuwe wereld mag binnengaan en dat ik U door Hem nu voortaan Vader mag noemen! Ik dank U dat U mij nu ook Uw weg wilt wijzen en mij Uw oplossing voor al mijn moeilijkheden wilt geven. Vader ik dank U wel.
Wie zo voor de eerst keer tot God komt, komt tot Hem als zijn Schepper. Door onze Here Jezus Christus wordt onze Schepper dan onze hemelse Vader. Na die eerste keer komen we niet meer tot God als Schepper alleen, maar bovenal komen wij dan tot Hem als Vader. Bij onze capitulatie is Hij dat voor ons geworden.
Het maakt een enorm verschil of wij tot God komen als schepsel tot de Schepper, als ondergeschikte tot de grote Directeur van het heelal, of dat wij tot Hem komen als een kind tot een liefhebbende Vader.
Dit waren dan enkele dingen in verband met het eerste aspect van het gebed, namelijk capitulatie. Hierna hopen we met de andere aspecten verder te gaan. Maar laten we vooral véél bidden! Op grond van deze nieuwe relatie mogen wij rijke verhoringen verwachten!
Mattheüs 7:11 Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem daarom bidden!
Zullen we er dan eerst voor zorgen héél zeker te weten kinderen van die Vader te zijn en zullen we dan veel gebruik maken van dit allergrootste aller voorrechten: als kind tot de Vader te komen?!
Johannes 1:12 ... allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in Zijn Naam geloven; ...
We hebben gezien hoe de verhoring van ons gebed afhangt van onze relatie tot de Heer. Hier zijn enkele voorbeelden van gebeden die niet konden worden verhoord vanwege het ontbreken van de goede relatie.
In de tijd van Jesaja was er veel godsdienstigheid, veel gebed zelfs, maar de relatie van het volk tot de Heer deugde niet. Denk alleen maar aan de bekende woorden:
Jesaja 29:13 Omdat dit volk Mij slechts met woorden nadert en met zijn lippen eert, terwijl het zijn hart verre van Mij houdt, en hun ontzag voor Mij een aangeleerd gebod van mensen is ...
Daarom zegt de Heer:
Jesaja 1:12 Wanneer gij komt om voor mijn aangezicht te verschijnen – wie heeft dit van u verlangd mijn voorhoven plat te treden?
Jesaja 1:15 Wanneer gij uw handen uitbreidt, verberg Ik mijn ogen voor u; zelfs wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor ik niet; ...
In de tijd van Jeremia, lezen we over de toestand van Israël het volgende:
Jeremia 2: 27b, 28 ... zij keren Mij de nek toe en niet het aangezicht; maar ten tijde van hun rampspoed zeggen zij: Sta op en verlos ons! Waar zijn dan uw goden die gij u gemaakt hebt? Laten die opstaan, of zij u kunnen verlossen ten tijde van uw rampspoed; want even talrijk als uw steden zijn uw goden geworden, o Juda!
Tot de profeet Jeremia sprak de Heer:
Jeremia 7:16 Gij nu, bid niet voor dit volk; zend voor hen geen smeking op en geen gebed, en dring niet bij Mij aan, want Ik hoor naar u niet.
Jeremia 11:14 Gij nu, bid niet voor dit volk; zend voor hen geen smeking op en geen gebed, want Ik luister niet, wanneer zij tot Mij zullen roepen om hun rampspoed.
Jeremia 14:11,12 En de Here zei tot mij: Bid niet voor dit volk ten goede; al vasten zij, Ik hoor niet naar hun geroep, en al brengen zij brandoffer en spijsoffer, Ik heb in hen geen behagen, maar door het zwaard, de honger en de pest maak Ik een einde aan hen.
Jeremia 15:1 ... de Here zei tot mij: Al stond Mozes met Samuel voor Mij, dan zou mijn ziel zich toch niet tot dit volk neigen: weg met hen, uit mijn ogen, laat hen heengaan!
De psalmist zegt van de onrechtvaardige zelfs dit:
Psalm 109:7 ... zijn gebed worde tot zonde ...
Salomo zegt:
Spreuken 28:9 Wie zijn oor afwendt van het horen der wet, diens gebed zelfs is een gruwel.
Ook in het Nieuwe Testament hebben we voorbeelden van mensen, die wel bidden, maar geen relatie hebben met de Heer. Neem deze woorden eens:
Mattheüs 6:5 En wanneer gij bidt, zult gij niet zijn als de huichelaars, want zij staan gaarne in de synagogen en op de hoeken der pleinen te bidden, om zich aan de mensen te vertonen. ... Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds.
Mattheüs 6:7 En gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen; want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden.
We hebben er een voorbeeld van hoe een onjuiste relatie met de medemens de relatie met de Heer kan verstoren en daardoor de verhoring van ons gebed in de weg staan:
1 Petrus 3:7 ... gij, mannen, leeft verstandig met uw vrouwen ... opdat uw gebeden niet belemmerd worden.
Wanneer we alleen de hiervoor gegeven teksten zouden lezen, zouden we een eenzijdig en totaal verkeerd beeld kunnen krijgen. Paulus schrijft in:
Romeinen 11:22 Let dan op de goedertierenheid Gods en zijn gestrengheid: over de gevallenen strengheid, maar over u goedertierenheid Gods, indien gij bij de goedertierenheid blijft ...
Genoemde teksten hiervoor hebben ons Gods gestrengheid laten zien. Hierna volgen enkele passages, die ons de andere kant, de goedertierenheid tonen.
Nadat in Deuteronomium 28 de zegen en de vloek waren uitgesproken, lezen we het volgende over Israël in:
Deuteronomium 30:1,2 Wanneer dan al deze dingen over u komen, de zegen en de vloek, die ik u voorgehouden heb, en gij dit ter harte neemt te midden van al de volken, naar wier gebied de Here, uw God, u verdreven heeft, en wanneer gij u dan tot de Here, uw God, bekeert en naar Zijn stem luistert overeen¬kom¬stig alles wat ik u heden gebied, gij en uw kinderen, met geheel uw hart en met geheel uw ziel – dan zal de Here, uw God, in uw lot een keer brengen en Zich over u erbarmen; Hij zal u weer bijeenbrengen uit al de volken, naar wier gebied de Here, uw God, u verstrooid heeft.
De profeet Jeremia heeft geprofeteerd in de tijd van de Babylonische wegvoering. In het Bijbelboek naar hem genoemd, staan zeer scherpe en tragische aanklachten tegen het volk van God. Enkele ervan hebben we zoëven al gezien. Maar er is ook een andere kant: via Zijn dienstknecht Jeremia zien we veel van het gebroken hart van God. Neem alleen maar even die dringende roepstem: Keer weder tot Mij ...
Jeremia 3:6,7 De Here zei tot mij ten tijde van koning Josia: Hebt gij gezien wat Afkerigheid, Israël, gedaan heeft? ... En Ik zei, nadat zij dit alles gedaan had: Keer weder tot Mij; maar zij keerde niet weder ...
Jeremia 3:12-14 Ga heen en roep deze woorden uit naar het Noorden en zeg: Keer weder, Afkerigheid, Israël, luidt het woord des Heren, Ik zal u niet donker aanzien, want Ik ben genadig, luidt het woord des Heren, Ik zal niet altoos blijven toornen. Alleen erken uw ongerechtigheid, dat gij van de Here, uw God, zijt afgevallen ... Keert weder, afkerige kinderen, luidt het woord des Heren, want Ik ben Heer over u ...
Jeremia 3:21,22 Hoor, op de kale heuvels klinkt wenend smeken van de kinderen Israëls, omdat zij hun weg verkeerd gekozen hebben, de Here, hun God, hebben vergeten. ‘Keert weder, afkerige kinderen, Ik zal uw afdwalingen genezen’.
Hem nu, die ... bij machte is te doen wat wij bidden ...
Hem nu, die ... bij machte is te doen wat wij bidden of beseffen ...
Hem nu, die ... bij machte is meer te doen dan wij bidden of beseffen ...
Hem nu, die ... bij machte is veel meer te doen dan wij bidden of beseffen ...
Efeze 3:20,21 Hem nu, die blijkens de kracht, welke in ons werkt, bij machte is oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen, Hem zij de heerlijkheid in de gemeente en in Christus Jezus tot in alle geslachten, van eeuwigheid tot eeuwigheid!
Van de beroemde Britse admiraal Nelson wordt het volgende verteld. Eens toen hij slag geleverd had tegen de Franse vloot en deze had verslagen, werd de gevangen genomen Franse admiraal op het Britse vlaggenschip gebracht, op het schip van Nelson dus. De Franse admiraal zag zijn tegenstander staan, liep in een hautaine houding op hem af en stak hem de hand toe. Nelson keek hem aan en zei alleen maar: Eerst uw zwaard! Nadat de overwonnene zijn zwaard had overhandigd, kreeg hij van Nelson een hand.
Zoals de Franse admiraal deed tegenover Nelson, zo doen vele mensen tegenover God. We hebben dus gezien: men heeft zonder God geleefd. God was een vreemde. Erger nog, men heeft God te kort gedaan, benadeeld, men stond aan de verkeerde kant en men was dus in wezen een vijand van God. Sommige mensen hebben ook hard tegen God gevochten! Als men dan vastgelopen is en geen uitweg meer ziet, gaat men proberen of men bij God hulp kan vinden. Men steekt – om zo te zeggen – God de hand toe, alsof zoiets zonder meer gaat.
En zie het wonder: God Zelf steekt ons de hand toe! Hij nodigt ons uit tot Hem te komen. Hij wil ons graag helpen! Maar ... maar ... Hij zegt wel:
- eerst uw zwaard!
- eerst: Bekeert u.
- dan pas: Gelooft het evangelie!
Dit is het begin van ons geestelijk leven:
- erkennen aan de verkeerde kant te hebben gestaan
- de wapens neerleggen en
- ons overgeven aan de Heer
Daarom noemen we in verband met ons onderwerp 10 Redenen waarom wij bidden, eerst de capitulatie, de bekering, ofwel: 2 Corinthiërs 5:20 ... laat u met God verzoenen.
Nu zal iemand al heel gauw bereid zijn om toe te geven dat God een vreemde voor hem is, maar dat hij een vijand van God zou zijn, nee, dat gaat de meesten toch te ver! Maar denk eens even na over het volgende. Horen we niet heel erg vaak zeggen: Is dat nu een God van liefde die al die ellende toelaat? Of: Als er een almachtige God is, kan Hij dan geen einde maken aan al die oorlogen? En zo wordt God voortdurend door ons beschuldigd.
Jawel, maar als we leven in een tijd van hoogconjunctuur, als we gezond zijn, voorspoed hebben en overvloed, zeggen we dan ook even vaak: Wat is God liefdevol, dat Hij ons zoveel goeds doet toekomen?
Nee, helemaal niet. De mens staat voortdurend klaar om God te beschuldigen, maar God danken, ho maar. En wat horen we meer om ons heen: dat Zijn Naam wordt geloofd of dat Zijn Naam wordt gelasterd?
Dat de mens van nature een vijand van God is, is heus niet alleen maar een stelling uit de christelijke dogmatiek ? het is een uiterst reëel feit!
Vanzelfsprekend kan men op een goddeloze manier of op een zeer godsdienstige manier een vijand van God zijn. Ook hier raken de uitersten elkaar: de atheïst en de schriftgeleerde! Laten we nooit vergeten, dat Jezus door de allermeest godsdienstige mensen van Zijn tijd is vermoord!
Of iemand dan goddeloos is geweest of zogenaamd godsdienstig, in beide gevallen heeft hij aan de verkeerde kant gestaan totdat hij werkelijk met zijn hart voor de Heer heeft gecapituleerd. Daarom is een radicale bekering altijd de eerste stap, voor wie dan ook. En als iemand niet zeker weet of hij dat gedaan heeft, dan dadelijk doen! Beter een keer te veel dan helemaal niet!
Een capitulatie voor de Heer dient wel gepaard te gaan met verootmoediging en schuldbelijdenis. Daarom ook een enkel woord daarover.
De Franse admiraal had de slag verloren. Hij wist, dat hij verloren had. Toch verhinderde zijn trots hem om in een deemoedige houding tot Nelson te komen, in een houding die een overwonnene past. Hij wilde zijn vijand wel de hand geven, maar hij wilde op zijn eigen stuk blijven staan. Hij wilde het doen als gelijke tegenover gelijke en niet als overwonnene tegenover de overwinnaar. Het was een uiterst pijnlijk moment toen hij eerst zijn zwaard moest afgeven. Een mens vindt het altijd erg om overwonnen te worden ? hij vindt het nog veel erger om zijn nederlaag openlijk te moeten erkennen.
Dus nogmaals: de allereerste stap om te komen tot een juiste relatie met de Heer, is de stap van capitulatie of bekering, gepaard met verootmoediging en belijdenis van zonde en schuld.
O, wat druist dit tegen de menselijke natuur in. Immers hoogmoed is de oerzonde en heel onze menselijke natuur is van deze stinkende hoogmoed doortrokken. Of, zoals iemand eens heel plastisch zei: In elk een van ons leeft er genoeg hoogmoed om een heel zeeschip tot zinken te brengen!
Wie voor de Heer capituleert, mag dat uiteraard niet doen in een zelfgenoegzame of hautaine houding. Wanneer we erkennen zondaar te zijn, wanneer we erkennen aan de verkeerde kant te hebben gestaan, een vijand van God te zijn geweest, dan past daar uiteraard geen enkele andere houding bij dan een van diepe verootmoediging.
Wie heel ver van God en diep in de vuiligheid heeft geleefd, zal er misschien eerder aan toekomen zich te verootmoedigen dan iemand, die altijd nogal zogenaamd braaf en godsdienstig heeft geleefd. Maar deze laatste moet zich minstens evenzeer verootmoedigen als de ander. Immers hij had een Bijbel en had dus beter kunnen weten.
Vele mensen zijn wél bereid voor God te werken, hun tijd, hun geld te geven, want dit is allemaal mogelijk zonder dat onze hoogmoed wordt aangetast. Integendeel, deze dingen kunnen onze hoogmoed zelfs danig strelen. Ze geven ons het gevoel zelf iets waard te zijn, zelf iets te presteren. Maar praat eens met de mensen over verootmoediging en bekering en zie hoe de reactie dan is!
Wat de Franse admiraal na de handdruk met Nelson heeft besproken, vermeldt de geschiedenis niet. Wel vermeldt de geschiedenis wat de verloren zoon heeft gezegd toen hij uit het verre land verpauperd en ellendig terugkeerde. Hij zei – of probeerde te zeggen: Vader, ik heb gezondigd...
Terwijl verootmoediging een innerlijke houding tegenover de Heer voorstelt, is belijdenis van zonde en schuld het concreet aan Hem vertellen wat wij hebben misdaan.
Het is natuurlijk erg gemakkelijk om heel ootmoedig te zeggen: Wij zijn allemaal zondaren. Het is ook niet moeilijk om tijdens een gemeenschappelijke schuldbelijdenis te zeggen: Wij hebben gezondigd in gedachten, woorden en daden. Het is echter heel wat moeilijker om tegen God en mensen concreet te belijden wat wij persoonlijk hebben misdaan en de dingen werkelijk bij de naam te noemen.
We hebben een bekende tekst in:
1 Johannes 1:9 Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid.
Nu is zonde belijden iets dat vanzelfsprekend hoort bij onze bekering, maar niet alleen daarbij! Ook na onze bekering blijkt zonde belijden nog zeer dikwijls nodig te zijn. Toch is er een verschil. Wanneer iemand voor de eerste keer tot God komt, wanneer hij tot bekering komt, dan capituleert hij en belijdt hij ootmoedig zijn zonden aan ... ja, aan wie? Aan God natuurlijk! Ja, maar wie is God op dat moment voor hem? Zijn hemelse Vader? Nee, God is zijn Schepper. Pas als hij gecapituleerd heeft en Jezus persoonlijk als zijn Heer en Heiland heeft aanvaard, wordt hij een kind van God en wordt God zijn hemelse Vader. De eerste keer komt hij tot zijn Schepper, de tweede, de derde, de vierde keer en vervolgens, komt hij met zijn zonde belijden niet zozeer tot God als zijn Schepper, maar tot God als zijn hemelse Vader. Er is een volkomen nieuwe relatie ontstaan. In het vorige hoofdstuk hebben we dit reeds genoemd.
We zullen in dit leven nooit een punt bereiken, dat er niets meer te belijden valt. De schuldbelijdenis blijft een belangrijke plaats innemen in ons gebedsleven. Het maakt echter een enorm groot verschil, dat we niet slechts komen tot God als Schepper of als de grote Directeur van het heelal, maar als een kind, een ondeugend kind misschien, tot zijn Vader.
Gelukkig hoeven we dan ook niet - zoals veel voorkomt - voortdurend gebukt te gaan onder schuldbesef. Als we in het licht wandelen zien we onze zonden terdege, we belijden ze ook, maar dat licht brengt tevens blijdschap mee en zo is er blijdschap in ons hart en niet een voortdurende knaging van zelfverwijten. Als we onze zonden hebben beleden en Christus hebben aangenomen, dan moeten we ook durven aanvaarden dat God meent wat Hij zegt en dat Hij ons dan om Christus’ wil de schuld heeft vergeven!
Sommigen schijnen te denken dat een voortdurend piekeren over je zonden een teken is van grote vroomheid. Het tegendeel is waar! Het is een minachting van de waarde en betekenis van het offer van Christus!
Als we er een begin mee willen maken tot God te bidden of als we al vaak gebeden hebben maar zonder een waarachtige bekering, dan horen deze drie bij elkaar:
1) Capitulatie en dus overgave aan de Heer
2) Een houding van verootmoediging
3) Een oprechte belijdenis van schuld
Zullen we er nog één ding bij noemen?
4) Een hartelijke dank aan de Heer voor Zijn vergeving en voor het wonder van de nieuw ontstane relatie, het wonder van: En nu ben ik een kind van God – echt een kind van God!
Moeten we eigenlijk nog wel over bekering praten?
Een bekende predikant vertelde eens, hoe een van zijn collega’s tegen hem zei: Zeg Piet, jij praat toch zeker ook niet meer over bekering?!
Gelukkig deed Piet dit wel. Maar het typeert de moderne tendens. Men gaat veelal uit van het standpunt dat men mensen in hun eigen waarde moet laten en dat je ze alleen maar afstoot van het geloof als je over zonde en bekering rept. Men laat de mensen liever verloren gaan dan dat men ze beledigt. En het praatje: de tijden veranderen, is in dit geval wel een zeer doorzichtig smoesje!
Niemand kan ontkennen, dat er in de eerste christengemeente, in de tijd van de Handelingen der apostelen enorm veel meer mensen tot het geloof kwamen dan we tegenwoordig in het algemeen zien gebeuren. Maar men predikte toen dan ook veel radicaler de bekering van de zonde tot God.
Hier volgen enkele teksten uit het boek Handelingen
Handelingen 2:37,38 Toen zij dit hoorden, werden zij diep in hun hart getroffen, en zij zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat moeten wij doen, mannen broeders? En Petrus antwoordde hun: bekeert u ...
Handelingen 3:19 Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden ...
Handelingen 5:30,31 De God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt, die gij hebt gehangen aan een hout en omgebracht; Hem heeft God door zijn rechterhand verhoogd, tot een Leidsman en Heiland om Israël bekering en vergeving van zonden te schenken.
Handelingen 8:22 Bekeer u van deze uw boosheid en bid de Here, of deze toeleg van uw hart u moge vergeven worden ...
Handelingen 11:18 Zo heeft God dan ook de heidenen de bekering ten leven geschonken
Handelingen 13:23,24 .... heeft God naar de belofte voor Israël de Heiland Jezus doen komen, nadat Johannes eerst, vóór zijn optreden, aan het gehele volk Israël een doop van bekering gepredikt had.
Handelingen 17:30 God dan verkondigt ... heden aan de mensen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen ...
Handelingen 19:4 Johannes doopte een doop van bekering en zei tot het volk, dat zij geloven moesten in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus.
Handelingen 20:18-21 Gij weet ... hoe ik niets nagelaten heb van hetgeen nuttig was om u te verkondigen en te leren in het openbaar en binnenshuis, Joden en Grieken betuigende zich te bekeren tot God en te geloven in onze Here Jezus.
Handelingen 26:20 ...ik heb eerst hun, die te Damascus waren, en te Jeruzalem en in het gehele Joodse land en de heidenen verkondigd, dat zij met berouw zich zouden bekeren tot God en werken doen, met hun berouw in overeenstemming.
Kennelijk wond men er in die tijd geen doekjes om!
Zachte heelmeesters ...!
In een gesprek met één van de bekendste kerkelijke leiders in Nederland, een gesprek over geestelijke opleving, zeiden we: Als nu een dozijn predikanten in Nederland een jaar lang het gewone gepreek zouden laten en in plaats daarvan als een laaiend vuur door Nederland zouden gaan met de boodschap van bekering, zou er dan niet veel kunnen gebeuren? Zijn antwoord was: Als er maar één was! We laten deze uitspraak voor zijn verantwoording.
- - - - -
Maar moeten we ons niet dagelijks bekeren?
Dat is één van die halve waarheden, die erger is dan de hele leugen. De mensen die dat zeggen, doen het meestal helemaal niet!
Een halve waarheid? Ja, want er is naast de eenmalige bekering inderdaad ook zoiets als de dagelijkse bekering. Bij die eerste bekering, zoals we hebben gezien, ontstaat er een nieuwe relatie met God. Dit hoeft maart één keer te gebeuren. Dat is wanneer de Schepper onze Hemelse Vader wordt. Maar daarna moet er dikwijls iets aan de Hemelse Vader worden beleden. Dat betekent echter niet dat de relatie elke keer opnieuw tot stand gebracht moet worden. Nee, na die eenmalige bekering blijft die relatie bestaan, zoals een kind dat iets verkeerds doet toch een kind van zijn vader blijft. Het contact, de gemeenschap, kan daarentegen wél tijdelijk verloren gaan. Wat wij ‘de dagelijkse bekering’ noemen, het belijden van schuld aan onze Hemelse Vader, is om de blijde open gemeenschap met de Vader te mogen behouden.
Zonder een eenmalige bekering kan er van een dagelijkse bekering geen sprake zijn. Laat niemand dan de noodzaak van een dagelijkse bekering gebruiken als een smoesje om te ontkomen aan een radicale eenmalige bekering!
Een sprekend voorbeeld van zonde belijden zonder echte verootmoediging vinden we in de houding van Saul, waar hij zegt:
1 Samuël 15:30 Ik heb gezondigd; bewijs mij nu toch eer in tegenwoordigheid van de oudsten van mijn volk en van Israël!
Onder druk geplaatst wilde Saul nog wel toegeven dat hij gezondigd had, maar in één adem voegt hij er toe: ... bewijs mij toch eer ... Hoe volslagen anders is de houding van David in:
Psalm 51:19 De offeranden Gods zijn een verbroken geest; een verbroken en verbrijzeld hart veracht Gij niet, o God.
- - - -
Een tekst waarin alle drie begrippen voorkomen:
- een vreemde zijn van God
- een vijand zijn van God
- verzoend zijn met God
is aangeven in Colossenzen 1:21, waar staat:
Ook u, die eertijds vervreemd en vijandig gezind waart blijkens uw boze werken, heeft Hij thans weder verzoend ...
Romeinen 5:10 vertelt dat: ... wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood zijns Zoons ...!
Waarom bid je toch? werd eens aan een christen gevraagd.
Omdat God gebed verhoort, was het antwoord.
Ja, dat is wel leuk gezegd, zal iemand denken, maar ik merk er niets van!
Er zijn inderdaad vele mensen, die gebeden hebben en die zelfs geworsteld hebben in het gebed, toch is er niets gebeurd.
Tja, wat moeten we daarmee aan? De Bijbel belooft herhaaldelijk en uitdrukkelijk dat God gebed verhoort. Als er echter in de praktijk niets van blijkt, wat dan?
Maar wist u dat de Bijbel ook wel eens belooft, dat God niet zal verhoren? Zullen we eens een drietal redenen noemen waarom God gebed niet verhoort? Of zullen we het liever positief stellen? Goed, laten we het dan hebben over drie redenen waarom God wél verhoort. Dan ontdekken we vanzelf waarom Hij het in bepaalde gevallen niet doet!
Deze punten zijn de volgende:
1) Hoe God gebed verhoort wanneer wij Zijn kind zijn
2) Hoe God gebed verhoort wanneer wij Zijn tempel zijn
3) Hoe God gebed verhoort wanneer wij Zijn soldaat zijn
Einstein en een geestelijke, bij name Faulhaber, voerden eens ongeveer het volgende gesprek. Einstein zei: Ik waardeer de godsdienst, maar ik geloof in de mathematica. Ongetwijfeld is het bij u net andersom!
U vergist zich, antwoordde Faulhaber: godsdienst en wiskunde zijn voor mij slechts twee verschillende wegen, waarin de Goddelijke nauwkeurigheid tot uitdrukking komt!
Einstein was verbaasd. Maar, vroeg hij, als sommige wiskundige conclusies nu eens zouden blijken in strijd te zijn met die van de godsdienst?
Ik sla de wiskunde zó hoog aan, zei Faulhaber, dat ik verwacht dat u, professor, in zo’n geval niet zou rusten vóórdat u de fout in de berekening had opgespoord!
Zo ook wanneer onze ervaringen in verband met het gebed niet kloppen met Gods beloften, is er slecht één verstandig ding dat we kunnen doen en dat is: nagaan waar we een fout hebben gemaakt.
We willen het dan hebben over:
Jezus heeft gezegd in
Mattheüs 7:7-11 Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden.
En om dit nog eens te onderstrepen voegt Hij er aan toe:
Want een ieder die bidt, ontvangt, en wie zoekt, vindt en wie klopt, hem zal opengedaan worden.
En alsof dat nog niet voldoende is, komt er dadelijk achteraan:
Of welk mens onder u zal, als zijn zoon hem om een brood vraagt, hem een steen geven? Of als hij een vis vraagt, zal hij hem toch geen slang geven? Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem die daarom bidden.
Ja, maar als we nu bidden en zoeken en kloppen en er gebeurt toch alsmaar niets, wat dan?
Kijk eens goed wat er staat: ... hoeveel te meer zal uw Vader in de hemelen ... Aha: uw Vader. Deze woorden: Bidt en u zal gegeven worden zijn dus niet gesproken tegen iedereen in het algemeen, maar tegen hen, die de kind – Vader relatie kennen met de Heer. Wanneer ons gebed niet wordt verhoord, moet de allereerste vraag wel zijn: Ben ik werkelijk een kind van God?
Let wel, we mogen niet zeggen: Mijn gebed wordt niet verhoord, dus zal ik wel geen kind van God zijn. Er kan zeer wel een heel andere reden zijn. Maar we moeten wel beginnen met dit eerst zeker te weten! Deze persoonlijke relatie is de allereerste voorwaarde voor het verkrijgen van gebedsverhoringen.
Dan willen we het hebben over:
Wanneer wij God iets vragen voor onszelf, om een concreet voorbeeld te noemen: wanneer we ziek zijn en we vragen de Heer om ons beter te maken, dan doen we dit omdat het in ons eigen belang is.
Dat is nogal wiedes, zal iemand zeggen. Wie zou niet gezond willen worden? Natuurlijk is dat in ons eigen belang!
Ja, wacht nu eens even. Veronderstel nu eens dat je wist dat God nog meer belang had bij je gezondheid dan jijzelf, zou je dan niet met veel meer vrijmoedigheid en meer geloof voor je genezing kunnen bidden??
Uiteraard. En nu legt de Bijbel er de nadruk op dat wij een tempel zijn van God, een tempel van de Heilige Geest. Vanzelfsprekend alleen wanneer wij wedergeboren zijn en de Heilige Geest hebben ontvangen. Paulus stelt het als volgt: ... Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u woont ...
Nu is het gewoonlijk zó dat als wij hieraan denken, we alleen of althans in de eerste plaats denken aan ons eigen belang. Het is immers een geweldig iets dat de Heilige Geest in ons woont! Dat is toch een enorme zegen!
Ja, inderdaad, dat is volkomen waar. Maar dat is niet het belangrijkste! Het belangrijkste is, dat wij een tempel zijn voor de Heer en dat Hij er enorm veel meer belang bij heeft! In diezelfde passage staat trouwens: dat gij niet van uzelf zijt, want gij zijt gekocht en betaald.
Dit is een van de allerbelangrijkste ontdekkingen in heel ons geestelijk leven: de ontdekking dat wij Zijn eigendom zijn, dat Hij echt belang in ons stelt, dat Hij echt iets aan ons heeft; dat wij waardevol zijn voor Hem. Ja, dat Hij nog meer belang bij ons heeft dan wijzelf!
Stel je voor dat je bidt: O Heer, ik ben zo ziek en ik wil zo graag beter worden, wilt u mij alstublieft genezen? Wat spookt er dan achter in onze gedachten? Is het niet dit: Zou de Heer het wel voor me willen doen? Zou het wel Zijn wil zijn, dat ik beter wordt? Zou het Hem eigenlijk wel veel kunnen schelen? En voortdurend staat dan zo je eigen belang in het middelpunt. Maar als je echt beseft, dat je lichaam een tempel is van God, dan bid je heel anders, dan bid je bijvoorbeeld zo: Vader dit is uw tempel, die U Zelf tegen een dure prijs hebt gekocht. U hebt er nog veel meer belang bij dan ikzelf en u weet wat er aan mankeert. Als ik in dit leven nog een opdracht voor u moet vervullen, grijp dan in en maak het mogelijk. Doet U dat, wat het allermeest in Uw belang is!
En betekent dit nu dat iedereen op stel en sprong genezen wordt?
Dat zullen we niet beweren. Het is inderdaad vaak zo gebeurd en het kan weer gebeuren. Eén ding is echter wel zeker: zo lang God nog een plan met ons heeft, zolang we nog een taak te vervullen hebben, kan ons niets overkomen, waardoor het onmogelijk wordt, tenminste zo lang we blijven in de wil van God.
Wanneer wij Gods zaak maken tot onze zaak, dan maakt de Heer onze zaak tot de Zijne. Als wij doen wat staat in Romeinen 12:1 en onze lichamen stellen tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer, dan zal de Heer ons het allerbeste schenken. Hij stelt zeer veel belang in Zijn tempel!
In het volgende punt komt eigenlijk dezelfde gedachte naar voren en dat punt is:
Een soldaat gaat naar het front en heeft daarvoor uiteraard zijn uitrusting, zijn kleding en foerage nodig. Kunt u zich dan voorstellen dat hij er voortdurend over loopt te piekeren of zijn regering wel bereid is hem van deze dingen te voorzien?
Natuurlijk niet. Hij wordt door zijn regering gezonden en het is helemaal in het belang van die regering, dat die voor alles zorgt.
Precies! En zo is het ook geestelijk! Wij worden christen door Jezus als Heer en Heiland van ons leven te aanvaarden en daarmee worden wij ook onderdanen van het Koninkrijk Gods. Dit Koninkrijk is echter in oorlog met de machten der hel. Iedereen die tot dit Koninkrijk toetreedt of beter gezegd: in het Koninkrijk geboren wordt, heeft met deze strijd te maken. In het Koninkrijk Gods is er dienstplicht voor iedereen! Op het natuurlijke vlak heeft het woord dienstplicht voor velen een onaangename klank. In het Koninkrijk Gods echter is het een heerlijk voorrecht om te mogen staan in de dienst van de machtigste Koning van het ganse heelal! En iedereen die werkelijk in dienst staat van de Heer, op welke manier dan ook, heeft recht - door genade verkregen!!! - op alles wat hij nodig heeft om een goed soldaat van Christus Jezus te zijn.
Maar wat als hij deserteert?
Er zijn zeer vele christenen die in wezen niet anders zijn dan deserteurs. Onnodig te zeggen dat die geen enkele aanspraak kunnen maken op hulp van de Goddelijke legerleiding. Het is tragisch om het te zeggen, maar het schijnt dat het deserteur zijn meer regel is dan uitzondering.
In een aards leger in oorlogstijd wordt een deserteur die gepakt wordt tegen de muur gezet. Voor een geestelijke deserteur echter is er genade, wanneer hij terugkeert tot zijn Koning en zich opnieuw in Zijn dienst stelt!
Wat zijn we toch grenzeloos bevoorrecht! We mogen gebedsverhoringen verwachten als kinderen van God, we mogen gebedsverhoringen verwachten als een tempel van de Heilige Geest en we mogen gebedsverhoringen verwachten als een goed soldaat van Christus Jezus. Ja, en nog veel meer. Hij die zulke verbijsterende voorrechten van de hand wijst, moet toch wel volslagen idioot zijn.
Moge de Heer onze ogen steeds meer openen voor de enorme rijkdom van het christen zijn en voor de ontzaglijke mogelijkheden van het gebed!
Uiteraard staat er in de Bijbel, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament, zeer veel over het gebed. We geven hier enkele passages uit het Oude Testament en wel alleen uit het eerst Bijbelboek: Genesis.
Wat wel eens beschouwd wordt als het eerste gebed in de Bijbel, vinden we in: Genesis 15. God zegt tot Abram:
Genesis 15:1,2 ... Ik ben uw schild; uw loon zal zeer groot zijn. En Abram zei: Here HERE, wat zult Gij mij geven, daar ik kinderloos heenga ...?
Abram en Saraï waren kinderloos en de Heer had hun reeds drie keer beloofd kinderen te zullen schenken. Maar de jaren verstreken en er kwam geen kind. Het was dus net, alsof de Heer Zijn belofte niet waar maakte. En nu komt Hij weer met nieuwe beloften, in plaats van de oude in vervulling te doen gaan. Was het een wonder dat Abram zo losbarstte? En merken we wat hij zegt? Wat zult Gij mij geven ...? Op dit moment staat in Abrams denken kennelijk zijn eigen belang geheel in het middelpunt. Het ging er om wat Hij van God zou ontvangen. Voor het feit dat van de vervulling van Gods belofte héél Gods heilsplan afhing, had hij nog geen oog. Dat God er veel en veel meer belang bij had om hem een zoon te geven dan dat hij er belang bij had een zoon te ontvangen, zag hij helemaal niet in.
Wat wordt ons bidden toch anders, wanneer wij deze dingen wél gaan begrijpen en we in ons gebed éérst Zijn Koninkrijk zoeken!
In Genesis 17 vinden we nog een gebed van Abraham. Nadat Ismaël geboren is, zegt God tegen hem:
Genesis 17:2 Ik zal mijn verbond tussen Mij en u stellen, en u uitermate talrijk maken.
Dan gaat de Heer verder door te zeggen, dat Sara een zoon zal hebben. Dit is voor Abraham echter al te gek – hij en Sara zijn al zo oud – en hij bidt:
Genesis 17:18 Och, mocht Ismaël voor uw aangezicht leven!
En hoe is dit gebed verhoord? Uit Ismaël zijn de Arabieren voortgekomen. Tot op de huidige dag en misschien wel als nooit te voren heeft Israël last van de verhoring van Abrahams gebed.
Een mooier gebed van Abraham vinden we in Genesis 18, waar hij tot zes keer toe pleit voor het behoud van Sodom. Nu bidt hij niet langer voor zichzelf doch voor anderen. Later zullen we het over voorbede hebben.
Nog een mooi gebed vinden we in Genesis 24, waar Abrahams knecht bij het zoeken van een bruid voor Isaäk bidt:
Genesis 24:12 Here, God van mijn heer Abraham, laat mij toch heden slagen en bewijs genade aan mijn heer Abraham.
Hier bidt deze knecht wél dat hij voorspoed zal hebben, maar niet in zijn eigen belang. Het gaat om het belang van een ander ? een ander die God liefheeft. In zo’n geval kan men ook met veel meer vrijmoedigheid vragen.
Een volgend gebed vinden we in Genesis 32. Jakob vlucht voor Laban en keert naar huis terug. Dan doet zich het probleem met Esau voor. Jakob heeft het erg benauwd en bidt, na een flinke aanloop, het volgende:
Genesis 32:11 Red mij toch uit de hand van mijn broeder, uit de hand van Esau, want ik ben bevreesd voor hem: misschien zal hij komen en mij verslaan ...
Ook hier merken we dat Jakob alleen maar aan zichzelf denkt en helemaal vergeten is dat God hem eens beloofd heeft:
Genesis 28:14,15 ... met u en uw nageslacht zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden ... en Ik zal u behoeden, overal waar gij gaat ... Ik zal u niet verlaten ... .
Hij heeft er in het geheel geen oog voor, dat God héél Zijn groot en heerlijk heilsplan via hem doorgang zou doen vinden. En in plaats van – na zijn gebed – alles van de Heer te verwachten, gaat Jakob druk aan het werk om zelf alles te organiseren. Hij stuurt Esau een geschenk, en zelfs nadat hij in de nacht bij Pniël met God heeft geworsteld, gaat hij de volgende morgen druk aan de gang om alles zó te organiseren dat tenminste een deel van zijn vrouwen en kinderen zullen ontkomen als Esau mocht toeslaan.
Het kan een zegen zijn om alleen maar een aantal teksten uit Gods Woord achter elkaar te lezen. We geven er hier een aantal. Laten we er echter steeds bij bedenken, dat in de meeste gevallen deze woorden tot volgelingen van Jezus zijn gericht.
Mattheüs 6:6 ... gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader in het verborgene; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden.
Mattheüs 21:22 En al wat gij in het gebed gelovig vragen zult, zult gij ontvangen.
Mattheüs 26:41 Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.
Johannes 14:13,14 ... en wat gij ook vraagt in mijn naam, Ik zal het doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde. Indien gij Mij iets vraagt in mijn naam, Ik zal het doen.
Johannes 15:7 Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden.
Johannes 15:16 Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven, opdat de Vader u alles geve, wat gij Hem bidt in mijn naam.
Johannes 16:23,24 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als gij de Vader om iets bidt, zal Hij het u geven in mijn naam. Tot noch toe hebt gij niet om iets gebeden in mijn naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij.
Johannes 16:26,27 Te dien dage zult gij in mijn naam bidden en Ik zeg u niet, dat Ik de Vader voor u vragen zal, want de Vader zelf heeft u lief ...
Jacobus 5:16–18 Het gebed van een rechtvaardige vermag veel, doordat er kracht aan verleend wordt. Elia was slechts een mens zoals wij en hij bad een gebed, dat het niet regenen zou, en het regende niet op het land, drie jaar en zes maanden lang; en hij bad opnieuw, en de hemel gaf regen en de aarde deed haar vrucht uitspruiten.
1 Johannes 3:21,22 Geliefden, als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God, en ontvangen wij van Hem al wat wij bidden, daar wij Zijn geboden bewaren en doen wat welgevallig is voor Zijn aangezicht.
1 Johannes 5:14,15 En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar zijn wil, ons verhoort. En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, weten wij, dat wij de beden verkregen hebben, die wij van Hem hebben gebeden.
Openbaring 5:8 En toen het (Lam) de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen.
Openbaring 8:3,4 En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan, en hem werd veel reukwerk geschonken om het te geven, met de gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar voor de troon. En de rook van het reukwerk, mét de gebeden der heiligen, steeg uit de hand van de engel voor Gods aangezicht op.
De vorige keer hadden we het over: Het gebed als bede om hulp, dus over het bidden voor onszelf. Nu willen we het hebben over de voorbede ? dat is het gebed voor anderen.
a. Het verwonderlijke van de voorbede
b. Onbaatzuchtigheid in de voorbede
c. De Geest van het gebed in de voorbede
- - - - -
We beginnen dan met:
Het zal je maar gebeuren dat je in één klap héél je hebben en houwen door allerlei rampen kwijtraakt! Het zal je maar gebeuren dat je tegelijkertijd je kinderen door de dood verliest. Niet een of twee, maar allemaal in één keer! Het zal je maar gebeuren dat je zelf daar pal bovenop door een allerakeligste ziekte wordt aangetast. Wie zou in zo’n geval niet liever dood zijn? Wie zou nog de moed hebben om te bidden?
U begrijpt wel dat we Job bedoelen. Is het niet meer dan verwonderlijk dat hij onder zulke trieste omstandigheden toch nog de moed kon opbrengen om tot God te bidden?
En als we nu zouden zeggen: Job heeft ernstig gebeden en God heeft hem uit al die beroerdigheid gehaald, zouden sommigen reageren met: Weer zo’n vroom zemelpraatje. In de Bijbel is het alsof je maar even hoeft te bidden en dan wordt alles dadelijk anders. Waarom gebeurt dat bij mij dan nooit?
Ho, wacht eens even. Job heeft helemaal niet gebeden om uit de ellende te komen. Hij heeft zelfs helemaal niet voor zichzelf gebeden. Hij heeft gebeden voor anderen! Het staat zo in:
Job 42:10 En de Here bracht een keer in het lot van Job, toen hij voor zijn vrienden gebeden had …
Dat Jobs vrienden voor hem zouden bidden, lijkt ons volkomen vanzelfsprekend. Je kunt het woord vrienden echter wel tussen aanhalingstekens plaatsen. Ze hadden zich heus niet zo erg als vrienden gedragen. Ze hadden hem van alles naar het hoofd geslingerd, hem de ergste verwijten gemaakt en hem van alles beschuldigd, in plaats van te bidden. En Job heeft in al zijn ellende gebeden voor hen!
Zó belangrijk was dit voor de Heer dat Hij op dat moment een volkomen keer heeft gebracht in het lot van Job en hem dubbel zoveel heeft gezegend als voorheen.
Begrijpt u dat we spreken van het verwonderlijke van de voorbede? Zeg maar gerust: het verbazingwekkende!
Of is het niet verbazingwekkend dat bijvoorbeeld het gebed van Mozes héél zijn volk van de ondergang heeft behoed?!
Is het niet verbazingwekkend dat Daniël door zijn gebed de terugkeer van zijn volk uit de ballingschap heeft bewerkt?
Is het niet verbazingwekkend dat de gemeente door het gebed Petrus uit de zwaarbe-waakte gevangenis terugkreeg?
Zo kunnen we doorgaan. Genoeg echter voor dit moment om te zeggen dat er meer wordt bereikt door voorbede dan wij in de verste verte vermoeden.
Het gebed wordt zo dikwijls gezien als een soort druk-op-de-knop-systeem om uit de moeilijkheden te geraken. Velen, die alleen maar voor zichzelf hebben gebeden en wel uit puur eigenbelang, zijn dan ook teleurgesteld uitgekomen.
Maar, zal iemand zeggen, ik bid niet alleen voor mijzelf, ik bid óók voor anderen! Daarmee bedoelt men dan dat men bidt voor zijn vrouw of de vrouw voor haar man, de ouders voor de kinderen of de kinderen voor de ouders, enzovoort. En dat is uiteraard goed en noodzakelijk. Maar als we er even over nadenken ... bidden we in zo’n geval niet voor ons verlengde eigen ik?! Echte voorbede gaat verder!
Achter het bidden voor onze naaste kan een groot stuk eigenbelang schuilgaan. De man krijgt het gemakkelijker en prettiger als zijn vrouw verandert. De vrouw krijgt meer vrijheid om zich aan het geestelijke te wijden als de man tot bekering komt. En zo ook in de verhouding van ouders tot kinderen en van kinderen tot ouders. Wat ons echter zo zeer bij Job treft, is de onbaatzuchtigheid van zijn voorbede.
En Mozes dan? Nadat Israël het gouden kalf gemaakt had, zei God hen te zullen verdelgen en Mozes te zullen maken tot stamvader van een nieuw volk. Was me dat even een geweldig aanbod? In één slag zou hij, Mozes, al die lastposten die hem voortdurend met hun gemurmureer treiterden en tergden, kwijt zijn. Bovenal zou het een grote eer zijn stamvader van Gods volk te worden. Had Israël het per slot van rekening ook niet verdiend dat hij hen in hun eigen sop liet gaarkoken?
Wat is Mozes’ antwoord aan God? Vergeef toch hun zonde, en zo niet, delg mij dan uit het boek dat Gij geschreven hebt. Exodus 32:32. Dat noemen we een priesterlijk hart bezitten, bereid zijn niet alleen af te zien van alle eigen voordeel, doch tevens bereid te zijn om er zelf onderdoor te gaan, als de ander maar geholpen wordt. Dat is onbaatzuchtigheid in de voorbede!
Uiteraard zouden we veel meer voorbeelden kunnen noemen van gebedsverhoring, niet alleen uit de Bijbel, maar tevens uit de hedendaagse praktijk. Het is dan ook dikwijls gebeurd dat iemand diep onder de indruk kwam van de wonderen van zulke verhoringen en in een opwelling zei: Ik ga veel meer bidden dan ik tot nu toe gedaan heb! Dat is natuurlijk een zeer loffelijk voornemen, maar in de praktijk komt er veelal weinig van terecht.
Wat kan daarvan wel de oorzaak zijn?
Tot echt bidden kom je niet door je dat zo even voor te nemen. Ons gebedsleven hangt onlosmakelijk samen met heel ons verdere leven, met heel onze levenshouding. Echt bidden is geestelijk werk en geestelijk werk kan alleen gedaan worden door geestelijke mensen. Als ongeestelijke, dus vleselijke mensen in een opwelling besluiten om meer te gaan bidden, worden de resultaten eveneens vleselijk en dus waardeloos of erger.
Omgekeerd kunnen we het ook zó stellen dat ons gebedsleven de allerbeste thermometer is voor onze geestelijke, dan wel ongeestelijke toestand.
Wanneer wij bijvoorbeeld voorbede doen uit alleen plichtsbesef, is het een sprekend bewijs van het feit dat we geen priesterlijk hart bezitten en dus nog vleselijke mensen zijn. Er staat in:
Zacharia 12:10 Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der gebeden ...
Dit is gesproken over Israël in de eindtijd, bij de komst van de Messias. Deze uitdrukking de Geest der gebeden is echter ook voor ons van het allergrootste belang.
Er zijn mensen die zó dicht bij de Heer leven en daarom zó met Zijn Geest zijn vervuld, dat hun leven als het ware één gebed is! Daarmee bedoelen we niet dat zij elk ogenblik van de dag gebeden formuleren, maar hun hele zijn is zo doordrenkt van Gods Geest dat ze elk ogenblik en overal zó met Hem in contact staan, dat het bidden voor hen even natuurlijk is geworden als ademhalen!
Lijkt dit voor ons gewone mensen een onwezenlijk, een onbereikbaar ideaal? Vinden we het dan ook onwezenlijk, onbereikbaar, dat iemand voortdurend vol is van bijvoorbeeld de voetbalsport? Van geld verdienen? Van seks? Ga zo maar door ...
Nee, dat accepteren we als heel gewoon. Dat zien we aan alle kanten om ons heen. Moet het dan onwezenlijk, overdreven heten als mensen vol zijn van het allerhoogste, het allermooiste? Waarom dan?
In Efeze 1:23 staan er onder meer de volgende drie woordjes: ... vervuld met Hem …. Dat is het normale christelijke leven, dat moet de normale toestand zijn in Christus’ Kerk.
Jezus kwam niet alleen maar om ons de zonden te vergeven. Hij kwam opdat wij vol zouden worden van Hemzelf! En als Hij daartoe gekomen is, moet het ook heerlijk mogelijk zijn om zó te worden.
Wanneer we het dan hebben over het gebed, over de machtige mogelijkheden in de voorbede, is het niet zo, dat we zeggen: Mensen, ga toch veel meer bidden! Wat we wel zeggen is: Zoek zó de gemeenschap met de Heer, laat je leven zó door Hem vervullen dat je een priesterlijk hart krijgt zoals het Zijne. Als we dit doen, zullen we een grote zegen kunnen zijn, in de eerste plaats voor onze naaste omgeving, maar voor nog veel meer dan dat. Wanneer er in onze christenheid net zo veel gebeden als er gepreekt en gediscussieerd zou worden, hadden we de allergrootste geestelijke opleving van alle tijden!
De voorbede is verwonderlijk in zijn gevolgen, tenminste wanneer we die onbaatzuchtig verrichten en we ons laten vervullen met de Geest van onze machtige Heer. Nogmaals: dáárvoor kwam Hij! En om dit te bereiken, leeft Hij nu om voor ons te bidden.
Heer neem mij helemaal, vervul mij met Uzelf en bidt U Zelf Uw eigen gebeden door mij heen! Amen.
-----
Abraham werd een vriend van God genoemd, maar het is onmogelijk dit te zijn zonder een zeer intensief gebedsleven te kennen. We noemen enkele passages uit Abrahams geschiedenis waaruit blijkt hoe hij de voorbede verstond. In Genesis 18:22,23 hebben we het eerste voorbeeld van voorbede in de Bijbel. Abraham heeft eerder – toen hij nog de naam Abram droeg – voor zichzelf gebeden uit eigenbelang. Nu treedt hij op als voorbidder voor Sodom. Zijn gebed heeft Sodom niet kunnen redden, maar in verband met Lot lezen we: Genesis 19:29 Toen God de steden der Streek verwoestte, gedacht God Abraham, en Hij leidde Lot uit het midden der omkering …
In Genesis 20:17 heeft Abraham voorbede gedaan en werd zijn gebed wel verhoord: Toen bad Abraham tot God en God genas Abimelech en zijn vrouw ...
Mozes was een groot man, een staatsman, een leider, een geleerde, een wetgever, een schrijver, een dichter en nog veel meer. Wat ons echter het allermeest aanspreekt bij hem is zijn priesterlijk hart. Officieel was Aäron de priester, maar in werkelijkheid was het Mozes. In een tijd als de onze, waarin er zoveel wordt gepreekt, gediscussieerd, georganiseerd en wat dies meer zij, is het van fundamenteel belang voor de Kerk van Christus dat er meer ware voorbidders zullen komen. Het leven van Mozes is in dit verband een grote inspiratie. In Exodus 32:7-13 lezen we hoe Mozes op de berg is en God hem vertelt dat Israël een gouden kalf heeft gemaakt. Mozes doet voorbede voor het volk en daalt dan van de berg af. We lezen in:
Exodus 32:30 De volgende dag zei Mozes tot het volk: Gij hebt een grote zonde begaan, maar nu zal ik opklimmen tot de Here, misschien zal ik voor uw zonde verzoening bewerken.
Exodus 32:31,32 Toen keerde Mozes tot de Here terug en zei: Ach dit volk heeft een grote zonde begaan, want zij hebben zich een gouden god gemaakt. Maar nu, vergeef toch hun zonde - en zo niet, delg mij dan uit het boek dat Gij geschreven hebt. Deuteronomium 9 werpt nog meer licht op Mozes’ voorbede in dit bepaalde geval. In de verzen 9-11 wordt vermeld, hoe Mozes veertig dagen en veertig nachten op de berg was. In vers 18 lezen we hoe hij nog eens veertig dagen en veertig nachten in het gebed doorbracht. Er staat: Deuteronomium 9:18,19 Daarop wierp ik mij voor de Here neder, zoals de eerste maal, veertig dagen en veertig nachten - brood at ik niet en water dronk ik niet - vanwege heel uw zondig bedrijf: dat gij deed wat kwaad is in de ogen des Heren en Hem krenkte. Want ik vreesde de toorn en de grimmigheid, waarmede de Here tegen u toornig geworden was, zodat Hij u wilde verdelgen.
Dan staat er zo heerlijk bij:Maar ook ditmaal hoorde de Here naar mij.
Mozes doet voorbede voor Aäron:
Deuteronomium 9:20 Ook op Aäron was de Here zozeer vertoornd, dat Hij hem wilde verdelgen, daarom bad ik toen ook voor Aäron.
In Exodus 33:12-17 bidt Mozes, dat de Heer Zelf zal meegaan. Dit gebed wordt eveneens verhoord.
In Numeri 12:13 doet Mozes voorbede voor zijn eigen zuster Mirjam.
Als, na de terugkeer van de twaalf spionnen, Israël door ongeloof het land Kanaän niet binnentrekt, zegt de Heer in:
Numeri 14:11,12 En de Here zei tot Mozes: Hoelang zal dit volk Mij versmaden, en hoelang zullen zij niet op Mij vertrouwen bij al de tekenen die Ik in zijn midden gedaan heb? Ik zal het met de pest slaan en het uitroeien, en u tot een volk maken, groter en machtiger dan dit.
Voor de zoveelste maal treedt Mozes weer als voorbidder op. In Numeri 14:13-19 lezen we wat hij bidt. In vers 20 zegt de Heer: Op uw bede schenk Ik vergeving.
In Numeri 27:12-14 kondigt de Heer Mozes aan, dat hij sterven zal. In vers 15-17 zien we Mozes’ reactie: opnieuw doet hij voorbede voor Israël en ditmaal opdat de Heer een leider over dit volk zal aanstellen:
Numeri 27:17 ... opdat de vergadering des Heren niet zij als schapen, die geen herder hebben.
Bij zijn heengaan is zijn grootste zorg, dat Gods volk na die tijd ook goed verzorgd zal zijn.
-----
David
De Psalmen zijn voor een groot gedeelte eigenlijk niet anders dan gebeden.
Salomo
Het gebed van Salomo bij de inwijding van de tempel is bijzonder lezenswaardig. Zie 1 Koningen 8.
De plaatsruimte ontbreekt om nog meer te zeggen over de vele voorbeelden van voorbeden in de Bijbel. We noemen verder alleen maar enkele namen en enkele teksten:
Elia:
1 Koningen 17:17-24
1 Koningen 18:36,37
Daniël:
Daniël 9:1-9
Ezra:
Ezra 9:5-15
Nehemia:
Nehemia 1:4-11
Paulus:
Efeze 1:15-23.
Efeze.3:14-21
Colossenzen 1:9-14
Jezus:
Johannes 17
Streven wij er werkelijk naar om zulke voorbidders te worden?
a. Moeten we onze gebeden herhalen?
b. Medearbeiders en medestrijders
c. Meewerken door gebedsstrijd
d. Oorlogvoering in het Oude Testament
- - - - -
Is het nu werkelijk nodig om telkens maar weer voor hetzelfde te bidden? Er zijn mensen die alsmaar aanhouden in het gebed voor één en dezelfde zaak. Moet dat nu zo?
Heeft Jezus Zelf niet gezegd:
Mattheüs 6:7, 8 En gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen; want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden. Wordt hun dan niet gelijk, want [God] uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt.
Natuurlijk is het niet alleen maar beleefd om tegen God alstublieft te zeggen. Maar als de Heer weet wat wij nodig hebben, ja, als Hij, als onze Hemelse Vader, er zelfs naar verlangt ons te zegenen, dan is het toch zeker niet nodig Hem twee keer om hetzelfde te vragen? Wordt dat telkens weer voor hetzelfde bidden op het laatst niet een zeuren, een dwingen?
Ja, maar waarom staan er dan aan de andere kant in de Bijbel zulke teksten als de volgende:
Lucas 21:36 Waakt te allen tijde, biddende ...
Romeinen 12:12,13 Weest ... volhardend in het gebed ...
Romeinen 15:30 ... ik vermaan u ... om ... te worstelen in het gebed ...
Efeze 6:18 ... bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken ...
Colossenzen 4:2 Volhardt in het gebed ...
1 Thessalonicenzen 5:17 ... bidt zonder ophouden ...
Hebben we het hier niet met een tegenstrijdigheid te doen? Aan de ene kant: ... gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden ... en aan de andere kant: ... bidt zonder ophouden ...
Om dit te begrijpen, moeten we beseffen dat bidden veel en veel meer is dan ‘alleen maar’ God om iets vragen, hetzij voor onszelf, hetzij voor een ander. Laten we het meteen maar zeggen: één aspect van gebed is de geestelijke strijd.
Bekijken we zaak eens als volgt: God is liefde en daarom verlangt Hij ernaar om ons het beste te geven, verlangt Hij ernaar ons te zegenen. Maar wat houdt die zegen allemaal in? Heel erg veel natuurlijk, te veel om op te noemen. Eén van de allergrootste zegeningen echter is dat God ons het onuitsprekelijk grote voorrecht schenkt Hem te mogen helpen!
Op het aardse vlak zal elke rechtgeaarde vader het fijn vinden zijn kleine kinderen te voeden, te onderhouden en al het nodige voor hen te doen. Maar als ze groot worden, zal hij het nog fijner vinden, wanneer zij hém komen helpen bij zijn werk of in zijn zaak. Voor die kinderen kan het ook een groot voorrecht zijn dit te mogen doen en medeaandeelhouders in vaders zaak te worden.
In 1 Corinthiërs 3:9 zegt Paulus: Gods medearbeiders zijn wij ... Dit betekent natuurlijk niet, dat God het werk niet Zelf, alleen af kan ? het betekent wel dat Hij ons zozeer liefheeft dat Hij ons dit onuitsprekelijke grote voorrecht wil schenken.
Wanneer wij echter medearbeiders worden in de zaak van de Heer, dan ontdekken we al heel spoedig dat we met een vijand te maken hebben die dat werk wil verhinderen en wordt het niet alleen werken, doch tevens strijden.
Een mooi voorbeeld hiervan zien we in:
Nehemia 4:17 De lastdragers verrichtten hun arbeid zo, dat zij met de ene hand het werk deden en met de andere hand de werpspies vasthielden; ...
Nehemia 4:18 ... de bouwers hadden ieder zijn zwaard aan de heup gegord, terwijl zij aan het bouwen waren.
Het is over dit meestrijden met God in ons gebed waarover we het nu moeten hebben.
Jezus werd gedoopt in de Jordaan, en ... zie, de hemelen openden zich ... Mattheüs 3:16. Het eerste wat gebeurde, was dat Hij in de woestijn verzocht werd door de duivel. We kunnen het zo stellen: Een open hemel leidt altijd tevens tot een open hel. Wie de geestelijke wereld leert kennen ervaart niet alleen de gemeenschap met de Heer, hij ontmoet ook de tegenstand van de hel.
Het is in onze tijd niet meer modern om in een duivel en in demonen te geloven. Maar niemand in de gehele Bijbel spreekt hierover zoveel als Jezus. Als de duivel niet bestaat, is Jezus een bedrieger of een bedrogene geweest!!
Nu moeten we nooit over deze dingen debatteren. Dat heeft geen zin. Iemand die werkelijk leeft uit de kracht van de Heilige Geest, kan onmogelijk twijfelen aan het bestaan van de onheilige geest. En iemand die het bestaan van de satan loochent, bewijst daarmee alleen dat hij nog nooit een open hemel heeft gekend. We moeten dan ook niet proberen zo iemand verstandelijk te overtuigen van een demonische wereld. We moeten er naar streven dat hij vervuld wordt van Gods Geest, dan ontdekt hij het andere vanzelf wel! Iemand die lacht om de zogenaamd ouderwetse gedachte dat er een duivel bestaat, spreidt alleen maar zijn eigen onwetendheid en ongeestelijkheid ten toon!
Nu woedt er een totale oorlog tussen het Koninkrijk Gods en het rijk van de hel. Vanzelfsprekend zou de Heer wel in staat zijn Zelf met de duivel klaar te komen, net zo goed als Hij in staat zou zijn Zijn eigen werk helemaal Zelf te doen. In Zijn grote liefde tot ons echter heeft Hij ons mede een aandeel gegeven in dit werk. Zoals gezegd, we zijn geroepen om medearbeiders Gods te zijn. En precies zo heeft Hij ons geroepen om mede een aandeel te hebben met Hem in de strijd tegen de machten der hel.
Een voorbeeld daarvan hebben we in de evangeliën. Jezus is geopenbaard, zoals Johannes zegt: ... opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. 1 Johannes 3:8.Dat had Hij beslist wel helemaal alleen afgekund. Maar Hij riep Zijn discipelen en gaf hun macht over de boze geesten, om die uit te drijven. De discipelen werden medearbeiders, zo men wil, medestrijders met de Heer.
En wat heeft dit alles nu te maken met de vraag of we bij ons bidden in herhaling moeten vallen?
Nu dan, één aspect van bidden is de geestelijke strijd. Dan ‘vragen’ we niet alleen maar aan God, maar we nemen in ons gebed ook stelling tegen de machten der hel. Als echter bij het allereerste schot de vijand dadelijk verslagen zou zijn, zou er in zo’n geval eigenlijk wel sprake kunnen zijn van een strijd? Nee, in alle echte strijd is het nodig om aan te houden, ook in de gebedsstrijd!
Toen Israël kort na de uittocht uit Egypte tegen Amalek streed, stond Mozes op de heuvel¬top met opgeheven hand om de krachten van de onzichtbare wereld in te schakelen. Hij heeft niet maar even zijn hand opgeheven, nee, hij moest die omhoog blijven houden totdat de vijand verslagen was. Exodus 17: 8–13.
De muren van Jericho zijn gevallen toen Israël er omheen marcheerde. God had best na één ronde de muren kunnen laten instorten, maar Israël moest zeven dagen aanhouden, tot dertien keer toe!
Dan Samma, of kent u die naam niet? Zie eens 2 Samuël 23:12. De Filistijnen hadden zich verzameld en het volk vluchtte. Samma ging toen op een bepaald stuk land staan, ... wist het te behouden en versloeg de Filistijnen ... en de Heer schonk de overwinning. Dat woord staan hier is erg belangrijk. Het strijdend gebed is zo’n staan in de Naam van de Heer en in het geloof, tegen alle machten der hel, en dus niet ‘alleen maar een vragen’.
We zijn hier aangeland bij één van de allerbelangrijkste, doch tevens minst bekende onderwerpen van de hele Bijbel. Iedere christen die de Bijbel leest is wel eens de woorden tegengekomen: ... worstelen ... tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. Maar zou er één op de honderd zijn die echt weet wat dit betekent en ook een echte strijder is?
Ligt hier ook niet de verklaring dat de kerk van onze tijd op de terugtocht is?
Christus Kerk is geroepen Zijn leger te zijn in de wereld. Maar geestelijk gaat het de meesten precies zoals - op het vleselijke vlak - staat in:
1 Samuël 13:22 ... zodat er op de dag van de strijd zwaard noch speer gevonden werd bij al het volk ...
Je kunt uiteraard een soldaat niet in tien minuten zijn opleiding geven, net zo min op het geestelijke als op het natuurlijke vlak. Het enige wat we daarom kunnen doen, is de aandacht te vestigen op deze zo uitermate belangrijke en toch zo verwaarloosde waarheid, in de hoop dat er enkelen zullen zijn die er tenminste ernst mee willen maken.
God geve dat velen in deze tijd niet tevreden zullen zijn met baby’s te blijven in het geloof, maar op zullen groeien tot medearbeiders en medestrijders met de Heer!
Sommige mensen lezen niet graag het Oude Testament, omdat daarin zoveel sprake is van oorlog en bloedvergieten. We denken daarbij aan wat een klein meisje aan haar moeder vroeg: Mama, was God in het Oude Testament nog niet bekeerd? Hierover zou veel te zeggen zijn en, als daar belangstelling voor bestaat, willen we het zeker wel een keer doen. Op het moment echter is dit ons onderwerp niet, maar het gebed als geestelijke strijd. Wat we daarom nu wel willen zeggen is dat zoals onder het oude verbond Israël geroepen was om oorlog te voeren op het vleselijke vlak, wij onder het nieuwe verbond geroepen zijn om oorlog te voeren op het geestelijke vlak. Israël streed tegen volken, die satellietstaten van de hel waren, maar: ... wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. Efeze 6:12.
Mogen we er nog even aan herinneren dat Gods volk in het Oude Testament had:
- een aardse geboorte een aardse verlossing
- een aards pelgrimschap
- een aardse oorlogvoering
- een aards vaderland
Gods volk in het Nieuwe Testament daarentegen heeft:
- een hemelse geboorte
- een hemelse verlossing
- een hemels pelgrimschap
- een hemelse oorlogvoering
- een hemels vaderland.
We zouden daarom ook kunnen zeggen dat al die oorlogen in het Oude Testament een voorafschaduwing zijn van onze geestelijke strijd in het Nieuwe Testament. De zeer grote plaats die oorlog in het Oude Testament inneemt, moet ons dan ook iets te zeggen hebben over de belangrijkheid van de geestelijke oorlog in het Nieuwe Testament. Immers: Al wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven ... Romeinen 15:4.
En dat oorlog een grote plaats inneemt in het Oude Testament blijkt wel hieruit dat er bijna geen boek is dat er niet meer of minder over spreekt. Het boek Ruth is een uitzondering, maar zelfs dit kleine boek heeft in zoverre met oorlog te maken, dat het ons de afstamming van David toont. David die zo’n belangrijke rol zou spelen in Israëls strijd.
We laten hier een aantal passages volgen waaruit blijkt hoe belangrijk de oorlogvoering was in het Oude Testament.
Direct in verband met de verlossing van Israël uit Egypte wordt dit gezegd:
Exodus 7:4 Daarom zal Ik mijn hand op Egypte leggen en mijn legerscharen, mijn volk, de Israëlieten, uit het land Egypte leiden ...
In het bekende hoofdstuk van het Paaslam, het grote hoofdstuk van de verlossing, wordt ook gezegd:
Exodus 12:17 Onderhoudt dan (het feest der) ongezuurde broden, want op deze zelfde dag leid Ik uw legerscharen uit het land Egypte.
Exodus 12:41 En na vierhonderd en dertig jaar, juist op de dag af, gingen al de legerscharen des Heren uit het land Egypte.
Exodus 12:51 En op deze zelfde dag leidde de Here de Israëlieten uit het land Egypte, volgens hun legerscharen
Exodus 13:18 Ten strijde toegerust trokken de Israëlieten op uit het land Egypte.
Nauwelijks was Israël de woestijnreis begonnen, of er moest slag geleverd worden tegen Amalek. Zie Exodus 17:8-16.
Het boek Numeri, het boek van de woestijnreis, begint met de telling van het volk Israël - vandaar de naam Numeri. Opmerkelijk is dat in deze telling niet het gehele volk geteld werd met vrouw en kinderen, doch alleen maar de strijdbare mannen. Het ging er dus blijkbaar niet om te weten hoe talrijk het volk was. Het ging erom te weten hoe groot de strijdkracht van Gods volk was.
Numeri 1:1–3 De Here sprak tot Mozes in de woestijn Sinaï ... Neemt het aantal op van de gehele vergadering der Israëlieten naar hun geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen, allen die van het mannelijk geslacht zijn, hoofd voor hoofd, van twintig jaar oud en daarboven, allen die in het leger uitrukken in Israël; gij zult hen tellen naar hun legerscharen ...
Aan deze telling wordt een lang hoofdstuk gewijd. Misschien komt het ons vervelend voor dit allemaal te moeten lezen, maar in elk geval wordt door deze telling beklemtoond dat het er de Heer niet slechts om te doen was zoveel mogelijk verloste mensen te hebben, maar een strijdbaar leger.
Het hele boek Jozua is het grote boek van de strijd. Hier zien we hoe Gods volk door harde strijd zijn erfdeel verovert. En deze verovering van het erfdeel is een wondermooie voorafschaduwing van onze geestelijke strijd voor de verovering van ons geestelijk erfdeel, een onderwerp, dat veel te weinig bekend is en zeker weinig bekend bij hen, die geestelijk nog in de woestijn verkeren.
Als Jozua het boek is van de strijd, van overwinning, van verovering, dan hebben we in Richteren het tegendeel en komt het menselijk falen zeer sterk aan het licht. Het boek Richteren begint dan ook met teksten als deze:
Richteren 1:21 De Benjaminieten hebben de Jebusieten, de bewoners van Jeruzalem, niet verdreven ...
Richteren 1:27 Manasse heeft de inwoners van Beth-Sean met zijn onderhorige plaatsen niet verdreven ...
Richteren 1:28 Toen Israël sterk geworden was, verplichtte het de Kanaänieten wel tot herendienst, maar verdreven heeft het hen niet.
Richteren 1:29-33 Ook Efraïm heeft de Kanaänieten, die te Gezer woonden, niet verdreven ... Zebulon heeft de inwoners van Kithron en van Nahalol niet verdreven ... Aser heeft de inwoners van Akko niet verdreven ... Naftali heeft de inwoners van Beth-Semes en van Beth-Anath niet verdreven ...
Deze slapheid, dit niet doorstoten, dit niet verdrijven van de vijand werd de oorzaak van Israëls val, de oorzaak van alle ellende die dit volk in de ene onderdrukking na de andere heeft ondergaan.
Zo is er nog zoveel meer. In heel Israëls geschiedenis van Exodus tot Koningen en Kronieken, in heel de weg van verlossing tot vrederijk, van slavernij tot heerschappij, heeft de oorlog een uiterst belangrijke rol gespeeld. Het was door strijd dat het land werd veroverd, de vijand verdreven en het hele gebied van tegenstanders gezuiverd, zodat er een rijk van vrede kon komen ? ten tijde van Salomo ? en Gods tempel kon worden gebouwd.
In het Nieuwe Testament zien we dezelfde lijn, zij het op een hoger niveau: de lijn van verlossing tot vrederijk, van slavernij tot heerschappij. En om dit grote plan van God te verwezenlijken dient er een geestelijk leger te zijn, dat de geestelijke vijand verdrijft, het geestelijk erfdeel verovert en het geestelijke Koninkrijk van God op aarde inluidt.
Kennen wij deze oorlogvoering, waarvan Paulus zegt in:
2 Corinthiërs 10:3,4 Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het vlees, want de wapenen van onzen veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken ...?
Kan van ons ook het volgende worden gezegd?
Openbaring 12:11 En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood.
We hebben dit belangrijke onderdeel verdeeld in de volgende punten:
a. De noodzaak van gemeenschap met de Heer
b. Voorbeelden van gemeenschap met de Heer
c. Het gebrek aan gemeenschap met de Heer
d. Het geheim van gemeenschap met de Heer
e. Het vinden van gemeenschap met de Heer
- - - - -
Een vraag: Bent u sterker dan Jezus?
Wat is dat nu voor een onzinnig iets, zal iemand antwoorden, natuurlijk ben ik niet sterker dan Jezus, integendeel.
Maar als u niet sterker bent dan Hij, hoe komt het dan, dat u met zoveel minder gebed toe kunt dan Hij?
Van Jezus lezen we in:
Lucas 5:15,16 ... vele scharen stroomden samen ... Doch Hij trok Zich terug in de eenzame plaatsen om te bidden.
Ergens anders staat:
Marcus 1:35 En vroeg, nog diep in de nacht, stond Hij op en ... Hij ging heen naar een eenzame plaats en bad aldaar.
Lucas 6:12 En het geschiedde in die dagen, dat Hij naar het gebergte ging om te bidden, en Hij bracht de nacht door in het gebed tot God.
Ja, zoveel gebed had Jezus nodig.
Bij het spreken over dit onderwerp hebben we wel eens uitroepen gehoord als: Maar als ik tien minuten gebeden heb, weet ik niets meer te zeggen. Wel een bewijs, hoe nodig het is om te komen tot een werkelijke gemeenschap met de Heer!
De Bijbel geeft ons vele voorbeelden van zo’n gemeenschap. Behalve Jezus waren er vele Godsmannen door de eeuwen heen, die een intensief gebedsleven hebben gekend.
Van Henoch lezen we: Henoch wandelde met God.
Van Abraham staat er: hij werd een vriend van God genaamd.
Van Mozes: De Heer sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht.
Van David zegt ons de schrift, dat hij een man naar Gods hart was.
Zo kunnen we doorgaan, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament. Trouwens, niemand is ooit een Godsman of een Godsvrouw geworden zonder veel gebed. Zo’n gebedsleven, zo’n gemeenschap met God is een allereerste kenmerk van hen die God kennen. Zonder gebed of met huichelachtig gebed kan men wel een schriftgeleerde of farizeeër worden, maar daar is onze christenheid voldoende van voorzien. Het grote gebrek is het gebrek aan mensen die werkelijk de Heer kennen en in dichte gemeenschap met Hem leven.
Soms gebruiken we de volgende vergelijking. Stellen we ons een aantal kralen voor, allemaal aan één draad geregen: grote kralen en kleine, gekleurde en ongekleurde, mooie en minder mooie ? kralen dus van alle denkbare soorten, vormen en kleuren. Nu vergelijken we de Godsmannen in de Bijbel met deze kralen: er zijn grotere en kleinere, hoogontwikkelde en minder ontwikkelde, mensen van allerlei stand en uit allerlei milieu, mensen ook met heel verschillende karakters. En toch is er één ding, dat al deze Godsmannen met elkaar gemeen hebben: het is hun liefde tot God en hun gemeenschap met Hem. De gemeenschap met God is de ene draad die door heel die grote verscheidenheid van kralen heen loopt en hen allen met elkaar verbindt.
Als je met positief gelovige mensen spreekt over in God geloven, dan kunnen ze daar veelal intelligent over praten. En als je het hebt over het dienen van God, weten ze er eveneens het hunne van te zeggen. Ook als je het vaag en in het algemeen hebt over het bidden, kijken ze niet vreemd. Maar ... als je begint over onze persoonlijke gemeenschap met de Heer, worden de blikken onzeker en valt er meestal een diep zwijgen. Hier hebben we dan de zwakke plek in heel onze christenheid. Hier ligt de diepste oorzaak van de ontkerstening van onze tijd!
In het natuurlijke leven heeft God de mens zó geschapen dat door de gemeenschap tussen man en vrouw kinderen geboren worden en het menselijk geslacht in stand wordt gehouden en uitgebreid. In het geestelijk leven heeft God de gemeenschap tussen de mens en Hemzelf gegeven als de basis voor de instandhouding en uitbreiding van de Kerk. Waar de gemeenschap tussen God en mens innig is, groeit en bloeit de Kerk. Waar de gemeenschap verslapt of geheel ontbreekt, is ontkerstening het gevolg.
Hoewel deze gemeenschap met God zo’n enorm belangrijke plaats inneemt in de Bijbel, wordt hier in het algemeen veel te weinig nadruk op gelegd. Velen zien God als de grote Directeur van het heelal, de Schepper en de Onderhouder, als men wil. Velen zien Hem alleen als de strenge Rechter. Zelfs bij hen die de Heer zien als de liefdevolle Heiland, vindt men veelal ... ja, hoe moet je dat nu zeggen: ... een wat vormelijke verhouding. Als er over vergeving en verlossing gesproken wordt, ruikt het veel meer naar dogmatiek in theoretische zin, dan naar een stralende, blijde verhouding tot de Heer Zelf. Men weet precies te vertellen hoe de mens zondaar is geworden, hoe Jezus aan het kruis voor zijn zonden is gestorven en hoe wij door het geloof in Hem vergeving kunnen ontvangen en een kind van God kunnen worden. Maar al te vaak echter ligt het alles meer in de sfeer van een doktersrecept dan in de sfeer van een innige verbondenheid met onze Heiland.
Wat was dan toch het geheim van genoemde Godsmannen en anderen? Hebben zij zoveel kunnen bidden, omdat zij Godsmannen waren? Of kan het soms zijn, dat zij Godsmannen zijn geworden doordat zij zo zeer de gemeenschap met de Heer hebben gezocht? Maar, zal iemand vragen, hoe kun je jezelf ertoe dwingen, om zoveel te bidden?
Hier een wedervraag: Hoe kan een verloofd stelletje zich ertoe dwingen om urenlang bij elkaar te zijn en met elkaar te praten? Komen ze niet in een kramp en zeggen ze niet: Als we tien minuten met elkaar gepraat hebben, weten we niets meer te zeggen?? Het antwoord is nogal voor de hand liggend. Ja, maar het geheim van Jezus’ gebedsleven en het geheim van het gebedsleven van alle Godsmannen en –vrouwen van alle eeuwen is geweest: liefde!! Liefde tot de Heer! De Heer liefhebben ? dat is inderdaad het grote geheim!
Is ook niet het eerste en het grote gebod: Gij zult de Here, uw God liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand ... Dit is ook alleen maar logisch als we bedenken dat God Zelf liefde is. Dat Hij uit liefde de mens geschapen heeft. Dat Hij aan die mens Zijn liefde kwijt wil en dat Hij zo graag van die mens wederliefde ontvangen wil. En is wederkerige liefde niet de hoogste vorm van gemeenschap?
We mogen daarom zeggen: God schiep de mens voor de gemeenschap met Zichzelf. Op de eerste bladzijde van de Bijbel vinden we de schepping heel in het kort beschreven. Maar op de laatste bladzijde van de Bijbel vinden we het eindresultaat van die schepping: het Nieuwe Jeruzalem, de Bruid van Christus en daarmee wordt bedoeld een groep van mensen die gekomen zijn tot de diepste, intiemste liefdeseenheid met de Heer.
Alles goed en wel, zal iemand zeggen, maar als je nu heel weinig dat verlangen in je hart hebt naar gemeenschap met de Heer, kom je dan niet in een vreselijke kramp terecht als je probeert jezelf tot bidden te dwingen? Hoe moet dat nu in de praktijk?
In de eerste plaats is het uitgangspunt nooit en te nimmer dat wij God zoeken ? nee, Hij zoekt ons! En Hij zoekt de gemeenschap met ons! Veelal gaat het in de praktijk zo, dat de Heer ons in omstandigheden brengt waarin wij ontdekken Zijn hulp nodig te hebben. Wij beginnen dan te bidden om kracht of wat wij ook nodig hebben. Door dat bidden ontstaat er een band met de Heer en wordt een verlangen geboren, niet alleen om Zijn kracht te ervaren, maar om de gemeenschap met Hem te leren kennen. Eerst bidden we omdat we iets nodig hebben ? langzamerhand ontdekken we dat we Hem nodig hebben. Er is een lied dat zegt: Vroeger was het de zegen, maar nu is het de Heer.
Het gebed is dan niet langer alleen maar het presenteren van een verlanglijstje; het wordt een praten met de Heer, soms ook alleen maar een stil zijn in Zijn tegenwoordigheid. Het is God Zelf, Die het zaad van het verlangen naar Hemzelf plant in ons hart! Maar nu oppassen! Als we dat zaad en het kleine tere plantje dat eruit voortkomt, verzorgen, dan zal het groeien. Maar als we dat plantje verwaarlozen, zal het gaan kwijnen.
Eigenlijk staan we elke dag van ons leven opnieuw op een tweesprong. Wat zullen we doen? Zullen we toegeven aan dat verlangen dat de Heer in ons hart heeft gelegd? Of zullen we meer toegeven aan verlokkingen van de andere kant? Wat doen we als de tijd voor het gebed gekomen is? Grijpen we naar de krant, naar een mooi boek, blijven we kijken naar de tv, blijven we lang met anderen kletsen? Of kunnen we de discipline opbrengen om dat wat het zwaarst is ook het zwaarst te laten wegen? Er kunnen ogenblikken zijn dat we helemaal geen zin hebben in het gebed, maar vaak is het zo, dat als we dán doorzetten, we de fijnste gebedstijd krijgen.
En naarmate onze gebedsgemeenschap met de Heer inniger wordt, zullen we meer komen tot danken, tot lofprijzing en zelfs tot de hoogste vorm van het gebed: de aanbidding. Daarover later meer.
Dat we dit wondermooie geheim van de gemeenschap met de Heer steeds beter en dieper en inniger mogen leren kennen!
Laat m’ in U blijven, groeien bloeien
O, Heiland die de wijnstok zijt!
Uw kracht moet in mij overvloeien
Of ‘k ben een wis verderf gewijd.
Doorstroom beziel en zegen mij,
Opdat ik waarlijk vruchtbaar zij!
Ik kan mijzelf geen wasdom geven
Niets kan ik zonder U, o Heer
In Uw gemeenschap kiemt er leven
En levensvolheid meer en meer
Uw Geest zij in mij uitgestort;
De rank die U ontvalt verdort.
Nee, Heer ik wil van U niet scheiden,
‘k blijf d’Uwe altijd, blijf Gij de mijn!
Uw liefde moet alom mij leiden,
Uw leven moet mijn leven zijn.
Uw licht moet schijnen in mijn huis
Bij kruis naar kracht, en kracht naar kruis.
Dan blijft mijn ziel voor U gewonnen,
Dan wint mijn ziel door U in kracht!
Het werk in need’righeid begonnen,
Wordt dan in heerlijkheid volbracht!
Wat in de winds’len sliep, ontbot
En komt in ’t licht en rijpt voor God.
(Jan Jacob Lodewijk ten Kate, 1819-1889)
1 Corinthiërs 1:9 God is getrouw, door wie gij zijt geroepen tot gemeenschap met zijn Zoon Jezus Christus, onze Here.
1 Johannes 1:3 ... hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben. En onze gemeenschap is met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus.
Wij kunnen enthousiast zijn voor de zaak van God, wij kunnen bewogen zijn over de nood van de wereld, wij kunnen ons enorm ijverig inzetten voor de grote zaak van Zijn Koninkrijk, maar zonder een liefdesgemeenschap met de Heer zal ons enthousiasme, onze bewogen¬heid, onze ijver vroeger of later afnemen en verdwijnen. Maar wanneer we mensen zover kunnen krijgen, dat zij komen tot een diepe, innige verbondenheid met de Heer, ja, dan kunnen we gerust zijn, want dan zullen zij doorgaan met Hem en zal de vlam brandende blijven.
In de Psalmen staan vele teksten zoals: Here, mijn God, bij U schuil ik, verlos mij van al mijn vervolgers en red mij ... Psalm 7:2. In zulke teksten zien we hoe de psalmist de Heer zoekt ter wille van Zijn bescherming. Maar er zijn ook teksten, waarin de psalmist God zoekt ter wille van Hemzelf; teksten dus waarin we zien, hoe een mens de diepere gemeenschap zoekt met de Heer. We laten hier een aantal van deze teksten volgen:
Psalm 5:12 ... in U zullen juichen wie Uw Naam liefhebben.
Psalm 9:3 ... in U wil ik mij verheugen en juichen ...
Psalm 11:7 ... de oprechten zullen zijn aangezicht aanschouwen.
Psalm 16:5 O Here, mijn erfdeel en mijn beker ...
Psalm 17:15 ... ik zal in gerechtigheid uw aangezicht aanschouwen, en bij het ontwaken mij verzadigen met uw beeld.
Psalm 18:2 Ik heb U hartelijk lief, Here, mijn sterkte ...
Psalm 22:27 ... wie de Here zoeken, zullen Hem loven ...
Psalm 23:6 ... ik zal in het huis des Heren verblijven tot in lengte van dagen.
Psalm 25:14 Des Heren vertrouwelijke omgang is met wie Hem vrezen ...
Psalm 27:4 Eén ding heb ik van de Here gevraagd, dit zoek ik: te verblijven in het huis des Heren al de dagen van mijn leven, om de liefelijkheid des Heren te aanschouwen, en om te onderzoeken in zijn tempel.
Psalm 27:8 ... Ik zoek Uw aangezicht, Here.
Psalm 27:10 Al hebben mij vader en mijn moeder mij verlaten, toch neemt de Here mij aan.
Psalm 31:24 Hebt de Here lief, al Zijn gunstgenoten ...
Psalm 32:11 Verheugt u in de Here en juicht, gij rechtvaardigen ...
Psalm 33:20 Onze ziel verwacht de Here ...
Psalm 33:21 Ja, in Hem verheugt zich ons hart ...
Psalm 34:6 Zij schouwen naar Hem en stralen van vreugde ...
Psalm 34:11 ... wie de Here zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed.
Psalm 35:9 ... mijn ziel juicht in de Here ...
Psalm 36:8-10 Hoe kostelijk is uw goedertierenheid, o, God; daarom schuilen de mensenkinderen in de schaduw uwer vleugelen; zij laven zich aan het vette van uw huis, Gij drenkt hen met de stroom van uw liefelijkheden. Want bij U is de bron des levens ...
Psalm 37:4 ... verlustig u in de Here; dan zal Hij u geven de wensen van uw hart.
Psalm 42:2,3 Gelijk een hinde, die naar waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o God. Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God ...
Psalm 56:14 ... zodat ik voor Gods aangezicht mag wandelen in het licht des levens.
Psalm 61:5 Laat mij in Uw tent voor altoos vertoeven, laat mij schuilen, geborgen onder Uw vleugelen.
Psalm 62:6 Waarlijk, mijn ziel, keer u stil tot God ...
Psalm 63:2,3 O God, Gij zijt mijn God, U zoek ik, mijn ziel dorst naar U, mijn vlees smacht naar U, in een dor en dorstig land, zonder water. Zo heb ik U in het heiligdom aanschouwd, ziende uw sterkte en uw heerlijkheid.
Psalm 63:6,7 Als met vet en merg word ik verzadigd, mijn mond looft met jubelende lippen, wanneer ik Uwer gedenk op mijn legerstede, in nachtwaken over U peins.
Psalm 63:9 Mijn ziel is aan U verkleefd, uw rechterhand houdt mij vast.
Psalm 64:11 De rechtvaardige zal zich in de Here verheugen ...
Psalm 65:5 Welzalig hij, die Gij verkiest en doet naderen, opdat hij wone in uw voorhoven.
Psalm 69:33 ... gij, die God zoekt, uw hart leve op.
Psalm 70:5 Laten in U jubelen en zich verheugen allen die U zoeken ...
Psalm 73:23 Nochtans zal ik bestendig bij U zijn, Gij hebt mijn rechterhand gevat; ...
Psalm 73:25,26 Wie heb ik (nevens U) in de hemel? Nevens U begeer ik niets op aarde; al zou mijn vlees en mijn hart bezwijken, mijns harten rots en mijn erfdeel is God voor eeuwig.
Psalm 73:27,28 Want zie, wie verre van U zijn, gaan te gronde, Gij verdelgt al wie overspelig U verlaat, maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te zijn ...
Psalm 84:2,3 Hoe liefelijk zijn Uw woningen, o Here der heerscharen! Mijn ziel verlangt, ja smacht naar de voorhoven des Heren; mijn hart en mijn vlees jubelen tot de levende God.
Psalm 84:5 Welzalig zij die in uw huis wonen, zij loven U gestadig.
Psalm 84:11 Want één dag in uw voorhoven is beter dan duizend (elders); ik wil liever staan aan de drempel van het huis mijns Gods dan verblijven in de tenten der goddeloosheid.
Psalm 85:7 Zult Gij ons niet doen herleven, opdat Uw volk zich in U verheuge?
Psalm 87:7 Al mijn bronnen zijn in u!
Psalm 95:6 Treedt toe, laten wij ons nederwerpen en ons buigen, knielen voor de Here, onze Maker; ...
Psalm 97:12 Gij rechtvaardigen, verheugt u in de Here ...
Psalm 104:34 Ik zal mij in de Here verheugen.
Psalm 105:3,4 ... het hart van wie de Here zoeken, verheuge zich. Vraagt naar de Here en zijn sterkte, zoekt zijn aangezicht bestendig.
Psalm 116:1,2 Ik heb de Here lief ... daarom zal ik mijn leven lang (tot Hem) roepen.
Psalm 143:6 Ik strek mijn handen tot U uit, mijn ziel smacht naar U als een dorstig land.
Psalm 145:20 De Here bewaart allen die Hem liefhebben ...
Er is een verhaal van een boer in Zwitserland die van het land kwam om in de stad Zürich een zakelijk gesprek te hebben met de vertegenwoordiger van een of ander bedrijf. Ze dineerden samen in een hotel. Toen de boer zijn hoofd boog en de Heer dankte voor de maaltijd, zei de zakenman op een wat spottende toon:
Bij u in het dorp doen ze dat zeker nog allemaal?
U bedoelt bidden bij het eten?, antwoordde de boer, nee, nee, dat doen ze heus niet allemaal!
Och, dat had ik vast wel gedacht, zei de ander.
Nee, toch niet, ging de boer verder, de varkens doen het nooit!
a. Als de mensen ophouden God te danken
b. Waarom houden mensen op God te danken?
c. Waarom de Heer wil dat we Hem danken
- - - -
In Romeinen 1 spreekt Paulus ook over de zwijnen; de menselijke zwijnen van toen. Hij spreekt over hun hartstochten, over hun overgegeven zijn aan onreinheid, over hoe het lichaam onteerd wordt, over schandelijke lusten.
Genoeg! We zullen de beschrijving van die walgelijke praktijken niet allemaal lezen. We willen alleen maar zien hoe de mens zo diep kan zinken. Wat ons echter bijzonder interesseert is dat Paulus de oorzaak van al die vuiligheid daarin zoekt dat mensen ophielden God te danken!
Romeinen 1:21 Immers, hoewel zij God kenden hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt …
Dat was het punt waarop héél die beestachtig zedelijke verwording inzette: toen men ophield God te danken.
In moderne tijden is het dan ook niet anders. Wat heeft er in onze eeuw een grote ontkerstening plaatsgevonden. Dat wil zeggen dat zeer vele mensen ophouden God te erkennen en te danken. En nu zien we dat steeds meer mensen als beesten gaan leven, of nog erger.
Het zich afwenden van God had onmiddellijk een grote tragiek ten gevolge.
Romeinen 1:21,22 … maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart. Bewerende wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden
Tja, als de mens de grote stralende Zon van de Goddelijke openbaring de rug toekeert, is het alleen maar logisch dat hij in de duisternis terecht komt. Vele wetenschapsmensen - gelukkig lang niet alle! - hebben de Goddelijke Zon de rug toegekeerd, om te trachten bij het walmende kaarslichtje van hun verduisterd menselijk verstand de geheimen van het heelal te doorvorsen. Hoe verbijsterend ver die dwaasheid kan gaan lezen we verder in:
Romeinen 1:23 … en zij hebben de majesteit van den onvergankelijke God vervangen door hetgeen gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren
Nou ja, dat was in de heidenwereld, maar tot zulke dwaasheden zal men in onze verlichte twintigste eeuw toch zeker niet komen, is het wel?
O nee?? Wat doet men dan wanneer men de majesteit van de onvergankelijke God weigert te erkennen in Zijn machtig scheppingswerk? Wanneer men Hem in al Zijn majesteit de rug toekeert en zich richt op de natuur om het ontstaan van de mens te verklaren via vogels, viervoetige en kruipende dieren? De waanzinnige evolutietheorieën van onze tijd zijn een sprekend voorbeeld van de diepe duisternis, en de dwaasheid waarin de mens vervalt als hij het verwerpelijk acht om God te erkennen. Bewerende wijs te zijn (zich mensen van de wetenschap te noemen) zijn zij dwaas geworden. Zij hebben de waarheid Gods vervangen door de leugen en het schepsel vereerd en gediend boven de Schepper, die te prijzen is tot in eeuwigheid. Amen.
De eerste stap naar beneden was dan: dat men God niet heeft gedankt. De tweede stap was een geestelijke verblinding. Nu krijgen we de derde stap: Als de mens het peil van het dier verkiest, dan laat God hem een ‘zwijn’ worden. Hierbij denken wij dan weer aan die woorden: God heeft hen in hun hartstochten overgegeven aan onreinheid, zodat bij hen het lichaam onteerd wordt en aan God heeft hen overgegeven aan schandelijke lusten …
Het is ook alleen maar logisch. Immers God schiep de mens om ver boven de dieren te staan. God schiep de mens om dat te doen, wat de dieren niet bewust kunnen: Hem te verheerlijken en te danken. Als mensen ophouden dit te doen, verliezen ze heel hun bestaansrecht als mens en verlagen ze zich tot het peil van een beest of erger.
Deze vuiligheid waarvan Paulus spreekt, heeft uiteindelijk geleid tot de ontbinding en de onder¬gang van het voorheen zo trotse Romeinse rijk. En hoe meer wij in onze tijd de vuiligheid en zedelijke verwording om zich heen zien grijpen, des te dieper wordt onze overtuiging, dat we staan voor de ondergang van de westelijke beschaving. Amen, kom, Here Jezus!
Tot welke diepten kan het leiden als mensen ophouden God te danken!
Als God ons mensen liefheeft, als Hij ons steeds weer opnieuw Zijn zegen schenkt, als wij heel ons bestaan aan Hem te danken hebben, waarom dan toch zou de mens ophouden Hem dank te zeggen?
De reden is deze. Als we God danken, erkennen we dat we iets van Hem hebben ontvangen; we erkennen Hem als de grote Gever. Tegelijk erkennen we dat we afhankelijk zijn van Hem. En dit afhankelijk zijn is nu juist wat de mens niet wil. Dit druist helemaal in tegen zijn opstandige, zondige natuur.
Trouwens, dit niet afhankelijk willen zijn is het eigenlijke wezen van heel de zondeval. De satan zelf is gevallen toen hij de plaats van afhankelijkheid wilde verlaten en als God wilde zijn. En dat onafhankelijk willen zijn, dat tot zijn val had geleid, heeft de satan er toe gebracht om ook de mens ten val te brengen. Denken we maar even terug aan het paradijsverhaal in Genesis 3.
Wat zegt de slang tegen Eva? Dat lezen we in:
Genesis 3:4,5 De slang echter zei tot de vrouw: Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet (van de boom der kennis van goed en kwaad), uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn …
Gij zult als God zijn, dat was de kern van deze duivelse verzoeking. Niet meer in alles afhankelijk zijn van de Schepper, maar de wijsheid in jezelf bezitten.
Andrew Murray legt in zijn werken er sterk de nadruk op dat de grootste heerlijkheid van het schepsel is: volkomen afhankelijk te zijn van de Schepper. Dat is geen beperking, geen gebondenheid, integendeel, het is de allergrootste bevrijding.
Immers, zelfs een supermens is nog altijd een wezen dat aan beperkingen onderworpen is. Als hij put uit zijn eigen menselijke krachten, put hij altijd uit een zeer beperkte bron. En wij zijn nog niet eens supermensen! Waaruit moeten wij dan wel putten? Maar God, de Almachtige, is de Oneindige. Hij is, wat grootheid en kracht betreft, aan geen enkele beperking onderworpen. Is het dan niet de grootste heerlijkheid van het schepsel om in verbinding te staan met die oneindige krachtbron, volkomen afhankelijk te zijn van Zijn oneindige liefde? Waarom dan toch houden mensen op Hem te danken?
We kennen het verhaal van de tien melaatsen, die door Jezus werden genezen. De Heer ging een dorp binnen en er kwamen Hem tien melaatse mannen tegemoet. Er staat in:
Lucas 17:13 En zij verhieven hun stem en zeiden: Jezus, Meester, heb medelijden met ons!
We kunnen ons levendig voorstellen hoe zij alles op alles gezet hebben om van hun afschuwelijke ziekte af te komen. Jezus zei tot hen: Gaat heen, toont u aan de priesters. Toen gebeurde het wonder: En het geschiedde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden.
Dan staat er:
Lucas 17:15,16 En één van hen keerde terug, toen hij zag dat hij genezen was, met luider stem God verheerlijkende, en hij wierp zich op zijn aangezicht voor zijn (voor Jezus’) voeten om Hem te danken. En dit was een Samaritaan.
Dan zien we de reactie van de Heer. Jezus antwoordde en zei: zijn niet alle tien rein geworden? Waar zijn de negen anderen? Waren er dan geen anderen om terug te keren en God eer te geven, dan deze vreemdeling?
Hieruit blijkt wel hoe hoog de Heer het opneemt, wanneer mensen niet de moeite nemen hun dank te betuigen.
Waren die negen dan niet blij, ontzaglijk blij, met de genezing? Dat kan toch haast niet anders! Als je uitgestoten bent uit de maatschappij, als je door een afschuwelijke ziekte ten dode opgeschreven bent, als je geen enkele hoop meer hebt in het leven, ben je dan niet ontzaglijk blij als je genezen wordt en een nieuwe toekomst tegemoet kunt gaan? Ze moeten wel onuitsprekelijk blij zijn geweest, zo blij dat ze het overal uitbazuinden, overal waar ze maar mensen konden vinden die wilden luisteren. Ja, maar de Heer die deze wonderbaarlijke genezing had gewrocht, vergaten ze te danken.
Kunnen we dit tegenwoordig ook niet terugvinden? Er zijn mensen die in hun leven zo’n zegen van de Heer hebben ontvangen dat zij er voortdurend over praten, maar praten ze er ook zoveel met de Heer over? Danken zij Hem voortdurend voor Zijn zegen? In veel gevallen niet. Men praat veel met mensen, maar weinig met de Heer.
Men kan zelfs Gods zegeningen gebruiken – of moeten we zeggen misbruiken – om interessant de doen, om zichzelf in het middelpunt te stellen. Reken maar, dat die negen melaatsen heel wat bekijks hebben gehad! En het is wat als je zo lang een verschoppeling bent geweest, zolang uit de maatschappij uitgestoten om daarin terug te mogen keren en daarenboven nog in het middelpunt van de belangstelling te staan!
Zo zijn er tegenwoordig heel wat mensen die altijd bezig zijn hun getuigenis te geven, niet om – zoals ze zeggen – de Heer te verheerlijken, maar om – misschien onbewust – de aandacht te vestigen op zichzelf!
Hoe dit toch mogelijk is? Dat is heel eenvoudig te verklaren. Onder punt 7 hadden we het over: het gebed als gemeenschap met God. Wie nu echt in gemeenschap met de Heer leeft, zal ook alles met Hem bespreken en dan vanzelf ook Hem voor alles danken. Maar het is mogelijk om grote zegeningen van de Heer te hebben ontvangen, veel over Hem te spreken en toch niet die innige gemeenschap met Hem te kennen. De grote vraag is: leven wij het meest voor het aangezicht van de Heer of voor het aangezicht van de mensen? Wordt ons leven beheerst door ons contact met de Heer of door het contact met de mensen?
Dit is misschien de belangrijkste vraag van ons leven! Laten we er toch niet te gauw overheen gaan. Heeft Jezus de huichelaars van Zijn tijd niet daarom gehekeld, omdat zij alles voor het aangezicht van de mensen deden en niet voor het aangezicht van God?
En wanneer gij bidt, zult gij niet zijn als de huichelaars, want zij staan gaarne in de synagogen en op de hoeken der pleinen te bidden, om zich voor de mensen te vertonen. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds.
We kunnen God op een goddeloze manier beroven van de dank die Hem toekomt ? we kunnen Hem ook op een vrome manier onze dank onthouden.
… maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bidt tot uw Vader in het verborgene …
Kent u dat leven in de binnenkamer? In het verborgene?
Hoe verlangt de Heer ernaar daar onze dank te ontvangen!
Amen.
- - - - -
- Dankzegging in het leven van Jezus
- Het doel van de dankzegging
- Dankzegging: onze roeping
- Aanmaningen tot dankzegging
- Dankzegging in de Openbaring
Het is de moeite waard om de passages in het Nieuwe Testament over dankzegging biddend te overdenken. We geven er hier een aantal.
Waar de eerste Adam de plaats van volkomen afhankelijkheid van God verliet, heeft Jezus, als laatste Adam, die plaats van volkomen afhankelijkheid weer ingenomen. Zie hoe Hij alles deed in overleg met de Vader, in gehoorzaamheid aan de Vader; zie hoe Hij Zich in alles door de Vader liet leiden en hoe Hij uitsprak: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de Zoon kan niets doen van Zichzelf … En ook: Ik kan van Mijzelf niets doen … Dit besef van afhankelijkheid leidt uiteraard tot dankzegging. Hier is een enkele tekst:
Mattheüs 15:36 Hij (Jezus) nam de zeven broden en de vissen, dankte en brak ze, en Hij gaf ze aan zijn discipelen …
Lucas 22:19 Hij (Jezus) nam een brood, sprak de dankzegging uit, brak het en gaf het hun …
Een aardse vader is blij, wanneer zijn kinderen zich dankbaar betonen voor hetgeen hij voor hen doet. Ook de hemelse Vader is blij, wanneer Zijn kinderen Hem hun dank betuigen. Hij wordt er door geëerd en verheerlijkt. Door Hem te danken eren wij Hem.
Romeinen 14:6 Wie aan een bepaalde dag hecht, doet het om de Here, en wie eet, doet het om de Here, want hij dankt God; en wie niet eet, laat het na om de Here en ook hij dankt God.
2 Corinthiërs 4:15 ... opdat….. door steeds meerderen overvloediger dank worde gebracht te ere Gods.
- Dankzegging: onze roeping
Efeze 5:3,4 … van hoererij en allerlei onreinheid of hebzucht mag onder u zelfs geen sprake zijn, zoals het heiligen betaamt, en evenmin van onwelvoegelijkheid en zotte of losse taal, die geen pas geven, doch veeleer van dankzegging.
Colossenzen 3:15 …. de vrede van Christus, tot welke gij immers in één lichaam geroepen zijt, regere in uw harten; en weest dankbaar.
Colossenzen 3:16 Het woord van Christus wone rijkelijk in u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst en met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen zingende, Gode dank brengt in uw harten.
Colossenzen 3:17 En al wat gij doet met woord of werk, doet het alles in de naam des Heren Jezus, God, de Vader, dankende door Hem.
1 Thessalonicenzen 5:16-18 Verblijdt u te allen tijde, bidt zonder ophouden, dankt onder alles, want dat is de wil Gods in Christus Jezus …
Filippenzen 4:6,7 Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God. En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus.
Colossenzen 2:6,7 Nu gij Christus Jezus, de Here, aanvaard hebt, wandelt in Hem, geworteld en dan opgebouwd wordend in Hem, bevestigd wordend in het geloof, zoals u geleerd is, overvloeiende in dankzegging.
Colossenzen 4:2 Volhardt in het gebed, weest daarbij waakzaam en dankt …
1 Timotheüs 2:1 Ik vermaan u dan allereerst smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen …
Openbaring 7:9,10 Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen. En zij riepen met luider stem en zeiden: De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het Lam
Openbaring 7:11,12 En al de engelen stonden rondom de troon en de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen zich op hun aangezicht voor de troon en aanbaden God, zeggende: Amen, de lof en de heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging, en de eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheden! Amen.
Openbaring 11:15 En de zevende engel blies de bazuin en luide stemmen klonken in de hemel, zeggende: Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde, en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden.
Openbaring 11:16,17 En de vierentwintig oudsten, die voor God op hun tronen gezeten waren, wierpen zich op hun aangezicht en aanbaden God, zeggende: Wij danken U, Here God, Almachtig, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard …
a. Lofprijzing als getuigenis van bevrijding
b. Lofprijzing als wapen tegen satans macht
c. Lofprijzing als verheerlijking van de Heer
- - - - - -
Stellen we ons voor, een groot zandig strand aan de oever van de Schelfzee en op dat strand een reusachtige menigte van minstens een paar miljoen mensen. Stellen we ons tevens voor, dat deze reusachtige menigte luidkeels losbarst in een grote lofprijzing van de Heer.
Ik wil de Here zingen, want Hij is hoog verheven ...
De Here is mijn kracht en mijn psalm, Hij is mij tot heil geweest. Hij is mijn God, Hem verheerlijk ik ...
Hier is zeker wel iets bijzonders aan de hand!
Inderdaad: Deze eerste grote lofprijzing in de Bijbel vond plaats toen Israël uit de slavernij in Egypte was uitgetrokken en door de Schelfzee heen was gekomen. Maar hebben de mensen dan destijds God niet geloofd en geprezen toen Mozes Gods boodschap van bevrijding kwam brengen?
-We lezen daar niets van!
Hebben ze God niet geloofd en geprezen toen Mozes de strijd aanbond met de Farao en de tien plagen over Egypte neer regenden?
-Ook daar lezen we niets van!
Hebben ze God niet geloofd en geprezen toen hun eerstgeborenen door het bloed van het paaslam bescherming vonden tegen de verdervende engel?
-Daar lezen we evenmin iets van!
Hebben ze God dan niet geloofd en geprezen toen ze in de paasnacht eindelijk, eindelijk, na zo ontzaglijk lange en bittere slavernij wegtrokken, de vrijheid tegemoet?
-Daar wordt ons niets van verteld!
Hebben ze God niet geloofd en geprezen toen ze zagen hoe de wolkkolom hun voorging om hen de weg te wijzen naar het beloofde land?
-Daar wordt ons net zo min iets van verteld!
Nee, dit alles hebben de Israëlieten beleefd zonder tot deze grote lofprijzing te komen. Integendeel, na dit alles te hebben beleefd hebben ze één van de benauwdste ogenblikken van heel hun bestaan ervaren! Er staat in:
Exodus 14:9-11 De Egyptenaren nu, al de paarden en wagens van Farao, zijn ruiters en zijn legermacht, achtervolgden hen en haalden hen in, terwijl zij gelegerd waren aan de zee ...
Toen Farao naderbij gekomen was, sloegen de Israëlieten hun ogen op, en zie, de Egyptenaren rukten achter hen aan. Toen werden de Israëlieten zeer bevreesd en schreeuwden tot de Here, en zij zeiden tot Mozes: Waren er soms geen graven in Egypte, dat gij ons hebt meegenomen om te sterven in de woestijn?
We weten wat er gebeurd is. God baande Israël een weg door de zee terwijl de Egyptenaren jammerlijk in de golven omkwamen. Heel de moordlustige horde, met de Farao aan het hoofd, verdween in de diepte. Dit was het moment van de grote bevrijding! Nu was het gevaar voor Israël geweken. Nu waren zij niet alleen bevrijd van de slavernij, maar tevens veilig gesteld tegen elke verdere achtervolging door de vijand. Ze waren vrij! En het was op dit moment dat de grote jubelzang uit honderdduizenden kelen losbarstte, een jubelzang tot lof en prijs van Hem die hen op zo wonderbare wijze had gered!
Wie is als Gij, onder de goden, Here, wie is als Gij, heerlijk in heiligheid, vreselijk in roemrijke daden, wonderbaar in Uw doen?
Zo is de lofprijzing een machtig getuigenis van de bevrijding. Gebonden mensen kunnen bidden ? alleen vrije mensen kunnen echt loven en prijzen!
Maar zijn er niet heel wat van die gebonden mensen?! Ja, ook onder hen die geloven! Het zijn mensen die de boodschap van bevrijding hebben gehoord, evenals Israël toen; mensen die echt iets ervaren hebben van Gods kracht, net als Israël tijdens de plagen; mensen ook die zich beschermd weten door het bloed van het Lam, maar van lofprijzing is er bij hen weinig te merken!
Zijn er ook niet zeer veel mensen die na hun ‘geestelijke paasnacht’ de eerste stappen hebben gezet op de weg naar de vrijheid, die iets hebben ervaren van Gods leiding door de ‘geestelijke wolkkolom’, die weten dat de Heer hen voorgaat en toch ... en toch ... ligt er een zekere druk op hun leven. Hun leven wordt door angst gekweld, om niet te zeggen: door angst beheerst. In theorie weten ze alles, maar in de praktijk zijn het nog geen vrije, blije mensen. Ze weten dat ze de Heer eigenlijk moeten loven en prijzen, maar er welt weinig of geen lofprijzing in hun harten op. Ze willen de Heer volgen, maar de Farao en zijn leger laten hen nog niet los!
Ja, zal iemand zeggen, het was voor Israël toen heel gemakkelijk om de Heer te loven en te prijzen. Ze zagen de Egyptenaren dood op de oever van de zee!
Zeker is dat zo, maar kunnen wij met het geloofsoog niet hetzelfde zien? Durven wij God niet op Zijn woord te geloven? Durven wij niet te geloven dat wij niet alleen de vergeving hebben door het bloed van het Lam, maar dat Jezus tevens de machten der hel heeft overwonnen? We lezen in:
Colossenzen 2:15 Hij (Jezus) heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd.
Er staat in:
Hebreeën 2:14,15 ... opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel zou onttronen, en allen zou bevrijden, die gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren.
Ja, maar hoe moeten we dit op ons eigen leven toepassen? Hoe moeten wij onder die druk vandaan komen? Hoe kunnen wij vrij worden van die angst die ons achtervolgt?
Wanneer wij recht staan voor de Heer, wanneer er geen onbeleden zonden zijn, dan mogen we in het geloof gaan staan, in de volle waarde en betekenis van Jezus’ overwinning over de machten van de hel. We gaan Hem dan loven en prijzen dat Hij niet alleen gekomen is om ons onze zonden te vergeven, maar tevens om het gehele rijk der duisternis te verslaan!!
Het kan een geweldige hulp zijn om het uit te jubelen en de vijand recht in zijn gezicht te slingeren dat Jezus overwinnaar is!
Het is waar dat God Israël in Exodus 15 eerst de overwinning liet zien en dat zij toen pas juichten. Misschien deed God het zo omdat zij nog maar pasgeboren baby’s waren in het geloofsleven. Dat is naderhand wel anders geworden!
Neem even als voorbeeld de verovering van Jericho, veertig jaar later. Daar moesten ze in het geloof juichen voordat ze iets hadden gezien. Israël heeft dertien keer om Jericho heen gemarcheerd. Zes dagen lang elke dag één keer en tenslotte zeven keer op één dag. En wat had al dat marcheren hun opgeleverd? Er was volkomen niets te zien, of het moest zijn dat het volk zelf vreselijk moe en dorstig was geworden. Toen de dertiende keer om de stad heengetrokken te zijn, kwam het bevel: Juicht, want de Here heeft u de stad gegeven! Jozua 6:16.
Er kunnen momenten in het leven zijn dat juichen wel het allerlaatste is wat we willen doen. We hebben veel meer zin om te janken dan om te juichen! Maar dan is het zaak dit geheim in de praktijk te brengen: gaan staan, dwars tegen alle gevoelens in en in het geloof de overwinning van de Heer uitroepen over de hele situatie! Op deze wijze zijn al heel wat verschillende soorten ‘muren van Jericho’ ineen gestort!!!
Wij kunnen op klagende toon God blijven smeken om het een en ander, maar dat is geen geloof. Geloven houdt in dat wij ons verblijden in de overwinning nog voordat die wordt ervaren. Nee, beter gezegd, geloven houdt in dat wij ons verblijden in de Overwinnaar Zelf! Wie dat doet, ervaart ook Zijn overwinning!
De lofprijzing dan – wanneer die echt is en niet gemaakt of opgeschroefd – is een heerlijk getuigenis van de bevrijding door Christus. De lofprijzing is ook een van de machtigste wapenen tegen de machten van de hel. En in de derde plaats ? of moeten we zeggen in de eerste plaats? ? is de lofprijzing tot verheerlijking van de Heer.
Psalm 50:23 Wie lof offert, eert Mij, en baant de weg, dat Ik hem Gods heil doe zien.
Nemen we nog een voorbeeld uit het Oude Testament, uit 2 Kronieken 20. Er heerste een buitengewoon kritieke situatie: koning Josafat werd door een enorme vijandelijke overmacht bedreigd. Op het menselijk vlak kon hij er weinig tegenover stellen. Dan komt Gods boodschap:
2 Kronieken 20:17 ... stelt u op, blijft staan, dan zult gij zien, dat de Here u de overwinning geeft.
En wat heeft men gedaan? Op dat kritieke moment begon men de Heer:
2 Kronieken 20:19 ... met zeer krachtige stem te loven.
En de volgende morgen trok Josafat met zijn legertje die geweldige overmacht tegemoet. En wie vormde de voorhoede van zijn strijdkrachten? Het zangkoor! De zangers gingen voorop! Toen greep God in en gebeurde het wonder:
2 Kronieken 20:22 Op het ogenblik, dat zij de jubel en de lof aanhieven, liet de Here de Ammonieten, de Moabieten en de lieden van het gebergte Seïr, die tegen Juda waren opgerukt, uit hinderlagen overvallen, en zij werden verslagen.
Israël behoefde niets anders te doen dan de buit binnen te halen en de Here nog eens te loven en te prijzen.
Ons eerste punt was: De lofprijzing als getuigenis van bevrijding. En in dit verhaal komt wel heel duidelijk uit hoe Josafat innerlijk vrij is en in de overwinning staat. Anders had hij onder zulke omstandigheden nooit zo kunnen juichen, God zó kunnen loven en prijzen.
Ons tweede punt was: De lofprijzing als wapen tegen satans macht. Dit verhaal is daar een heel treffend voorbeeld van.
Ons derde punt nu is: De lofprijzing als verheerlijking van de Heer. Wat moet de houding van Josafat en van die lofprijzende mensen toch een machtig gezicht zijn geweest voor alle ongeziene machten. God wordt er weinig door verheerlijkt wanneer ons gebedsleven hoofdzakelijk bestaat uit een verslagen neerliggen en een klagend smeken om Zijn hulp. De Heer wordt wél geëerd wanneer we dwars tegen alle menselijke en duivelse schijn in, in Christus’ overwinning gaan staan en we Hem loven en prijzen als de grote Overwinnaar!
Ja, en het is op deze wijze, dat de Heer zo graag wil worden geëerd. Toen Job – te midden van al zijn ellende – uitriep: de Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de naam des Heren zij geloofd! was dit een enorme slag in het aangezicht van satan. Tevens bracht het grote blijdschap toe aan het hart van de Heer!
Is er iets mooiers te bedenken dan een mens die onder moeilijke omstandigheden doorgaat de Heer te loven en te prijzen?
Ja, er is één ding mooier en dat is wanneer een groep mensen dat doet, bijvoorbeeld een gemeente van vrije, blije kinderen van de Heer, die spontaan en met heel hun hart de Heer de lofprijzing toebrengen met elkaar. Wat geeft dit een blijdschap aan Zijn hart! Dan begrijpen we een tekst als:
Psalm 22:4 Nochtans zijt Gij de Heilige, die troont op de lofzangen Israëls.
Moge ons leven één grote lofprijzing worden. Amen!
Nog enkele aantekeningen en teksten
De lofprijzing van God speelde een grote rol in het leven van Gods volk onder het oude verbond. Zoals we gezien hebben, begon in Exodus 15 de woestijnreis met een machtige lofprijzing. Bij de opmars door de woestijn moest de stam van Juda voorop marcheren - zie Numeri 2:9 - Juda betekent: lof, prijs.
Het is vooral David geweest, die zeer sterk de nadruk legde op het loven en prijzen van de Heer. Voor dit doel zondert hij vierduizend Levieten af:
1 Kronieken 23:5 ... vierduizend zullen de Here prijzen op de instrumenten, die ik voor het lofprijzen heb laten maken.
Zie ook:
1 Kronieken 23:30 (de Levieten) ... moesten voorts elke morgen en avond gereedstaan om de Here te loven en te prijzen ...
De tempel in Jeruzalem moest het grote middelpunt worden voor de lofprijzing en verheerlijking van de Heer. Als David de voorbereidingen getroffen heeft voor de bouw van die tempel, barst hij zelf los in een machtige lofprijzing van zijn Schepper.
1 Kronieken 29:10 Toen prees David de Here ten aanschouwen van de gehele gemeente, en David zei: Geprezen zijt Gij, Here, God van onze vader Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid.
1 Kronieken 29:20 Daarop zei David tot de gehele gemeente: Prijst nu de Here, uw God. Toen prees de gehele gemeente de Here, den God hunner vaderen, knielde en boog zich neder voor de Here ...
Dit alles was alleen nog maar bij de voorbereidingen voor de bouw van de tempel. Toen de tempel – door Salomo gebouwd – gereed gekomen was, gebeurde dit:
2 Kronieken 5:13-14 Toen zij tezamen trompetten en eenstemmig een lied lieten horen, om den Here te loven en te prijzen ... toen werd het huis, het huis des Heren, vervuld met een wolk ... want de heerlijkheid des Heren had het huis Gods vervuld.
Na het gebed van Salomo, ter inwijding van de tempel, gebeurt het volgende:
2 Kronieken 7:3 Toen alle Israëlieten het vuur en de heerlijkheid des Heren op het huis zagen neerdalen, knielden zij met het aangezicht ter aarde op het plaveisel, bogen zich neer en prezen den Here: Want Hij is goed, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.
Ja, maar nu is die uiterlijke tempel van toen vervangen door een andere tempel: de gemeente van Christus! Wanneer men toentertijd, toen men nog slechts de schaduwen bezat, al zo ver kon gaan in het loven en prijzen van de Heer, hoeveel te meer moet er dan niet een machtige lofprijzing weerklinken in Christus’ Kerk vandaag, nu we niet langer bij de schaduwen hoeven te leven, doch de werkelijkheid zelf kunnen bezitten in Christus!
In kerk of samenkomst zingen we wel eens lofliederen. Ja, maar moet de lofprijzing misschien nog een veel grotere plaats gaan innemen in ons persoonlijk gebedsleven? Wat doen sommige mensen dan? Ze bidden: Heer, leer ons U te loven. Daar schiet je, uiteraard, volkomen niets mee op. De enige juiste weg is dat we onze aandacht zo op de Heer richten, dat we Zijn grootheid, Zijn majesteit, Zijn heerlijkheid gaan zien en dan gaan beginnen Hem te loven en te prijzen!
David was zó vol van de Heer en hij had zo’n verziende blik dat hij dwars over heel het tijdperk van de gemeente heen keek ? een tijdperk dat hem niet geopenbaard was ? en in de geest het komende Vrederijk zag, na de komst van Christus. Hij spreekt er dan ook veel over dat al de volken God zullen loven en prijzen:
Psalm 45:18 Ik wil uw naam vermelden in alle geslachten, daarom zullen volken u loven voor altoos en immer.
Psalm 47:2 Alle gij volken, klapt in de handen, juicht Gode toe met jubelgeroep.
Psalm 66:1,2 Juicht Gode, gij ganse aarde, psalmzingt de heerlijkheid van zijn naam; maakt zijn lof heerlijk.
Psalm 66:4 De ganse aarde aanbidde U, en psalmzinge U, zij psalmzinge uw naam.
Psalm 66:8 Prijst, o volken, onze God, en laat luide zijn lof weerklinken.
Psalm 67:4-8 Dat de volken U loven, o God; dat de volken altegader U loven. Dat de natiën zich verheugen en jubelen, omdat gij de volken in rechtmatigheid richt, en de natiën op de aarde leidt. Dat de volken U loven, o God, dat de volken altegader U loven. ... opdat alle einden der aarde Hem vrezen.
Psalm 72:8-19 Hij heerse van zee tot zee, van de Rivier tot de einden der aarde. ... mogen alle koningen zich voor Hem nederbuigen, alle volkeren Hem dienen ... Mogen alle volken elkander daarmee zegenen ... geloofd zij de Here God, de God van Israël ... En geloofd zij zijn heerlijke naam voor eeuwig, en zijn heerlijkheid vervulle de ganse aarde. Amen, ja, amen.
Psalm 86:9 Alle volken, die Gij gemaakt hebt, zullen komen en zich voor U nederbuigen, o Here, en uw naam eren.
Psalm 96:1,2 Zingt de Here een nieuw lied, zingt de Here, gij ganse aarde. Zingt de Here, prijst zijn naam ...
Psalm 100:1 Juicht de Here, gij ganse aarde, dient de Here met vreugde ...
Psalm 117:1 Looft de Here, alle gij volken ...
Psalm 138:4 Alle koningen der aarde zullen U, o Here, loven ...
Psalm 145:21 ... al wat leeft, zal zijn heilige naam prijzen voor altoos en immer.
Psalm 148:11,13 ... gij koningen der aarde en alle natiën, gij vorsten en alle richters der aarde ... Dat zij de naam des Heren loven ...
Over negen aspecten van het gebed hebben we heel in het kort iets gezegd over het gebed als capitulatie, als verootmoediging, als schuldbelijdenis, als bede om hulp, als voorbede, als geestelijke strijd, als gemeenschap met God, als dankzegging en als lofprijzing. Nu komen we aan het laatste, het hoogste en het heerlijkste aspect:
De aanbidding.
We willen de volgende punten bespreken:
a. Hemel en aarde geschapen om God te aanbidden
b. Satans greep naar de aanbidding van de hemel
c. Satans greep naar de aanbidding van de aarde
d. Gods ‘verzet’ in de strijd om de aanbidding
e. Betekenis van de aanbidding in ons leven nu
- - - - -
Toen God in het voortijdelijke, in de diepten der voorbijgegane eeuwigheid, het heelal in het aanzijn riep, was heel de schepping bestemd om Hem te verheerlijken. Alle engelenmachten waren geschapen om Hem te loven, te prijzen te aanbidden. En de mens die later op het toneel verscheen was bestemd om zich te scharen aan de kant van die hemelmachten in de aanbidding van zijn Schepper en Koning. De aanbidding van God is de hoogste roeping van alle intelligente wezens in het heelal.
Kunnen we ons dan ook iets mooiers voorstellen, iets grootser, iets heerlijkers, dan een machtig heelal van mensen en engelen, die zich in diepe ootmoed buigen voor hun Almachtige Schepper, zich verlustigen in Hem, helemaal opgaan in Hem en Hem spontaan de dankzegging, de lofprijzing, de aanbidding toebrengen, die Hem rechtens toekomen?
In dat door God zo wondermooi geschapen heelal vond echter een verbijsterende catastrofe plaats, waardoor het heelal ruw uit elkaar werd gereten.
Over de tragedie van satans val licht de bijbel slechts hier en daar een tipje van de sluier op. Judas vertelt ons van: ... engelen, die aan hun oorsprong ontrouw werden ... Judas:6
Uit andere gedeelten maken we op dat Lucifer – waarschijnlijk de machtigste van Gods engelen – niet tevreden was met zijn grenzeloos heerlijke roeping, de roeping zijn Schepper de dankzegging, de lofprijzing en de aanbidding toe te brengen. Hij wilde zelf het voorwerp van alle verering zijn! En zo deed hij zijn fatale greep naar Gods troon, de greep naar de aanbidding van het heelal!
Die greep naar de troon mislukte.
Jesaja 14:12–15 Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon des dageraads; hoe zijt gij ter aarde geveld, overweldiger der volken! En gij overlegdet nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten ... ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste gelijkstellen. Integendeel, in het dodenrijk wordt gij neergeworpen, in het diepste der groeve.
Deze greep naar de troon van de hemel, deze greep naar de aanbidding, was het begin van alle verdeeldheid in Gods eerst zo harmonieus heelal.
Waar er voorheen slechts één onverdeeld rijk was geweest: het Koninkrijk Gods, dat al het geschapene omvatte, stonden nu twee machten tegenover elkaar: het Koninkrijk Gods tegenover het rijk van de hel. Want ondanks de mislukte ‘staatsgreep’ gaf satan zijn pogingen het voorwerp van aanbidding te worden niet op. Het mocht hem dan in de hemel mislukt zijn, maar er bleef hem nog een aarde over.
In de Hof van Eden heeft de satan de mens verleid, niet ‘alleen maar’ om hem tot zondaar te maken, nee, er lag een diepere bedoeling achter: door de mens in zijn macht te krijgen, deed hij een greep naar de heerschappij op aarde om de aanbidding van de mensheid te ontvangen.
In Oudtestamentische tijden waren alle volken (buiten Israël) heidenen, afgodendienaars dus. En Paulus vertelt ons dat het offeren aan de afgoden niet anders is dan het offeren aan boze geesten. 1 Corinthiërs 10:19–22. Zó had de duivel de volkeren der aarde in zijn greep weten te krijgen en zó was hij het voorwerp van alle aanbidding geworden.
Daarom noemt Paulus de satan de god dezer eeuw. Jezus noemt hem: de overste der wereld. Johannes zegt, dat de gehele wereld in het boze ligt. Dit wordt ook wel vertaald: in de boze of: in de macht van de boze.
Hoe dikwijls werd zelfs Israël – Gods eigen volk – niet tot gruwelijke afgoderij verleid.
Dan komen we tot het Nieuwe Testament. Reeds in het begin wordt ook Jezus verzocht: de duivel biedt Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid aan, op de ene voorwaarde: indien Gij U nederwerpt en mij aanbidt.
En hoe ging het in de 2000 jaar sindsdien? Honderden miljoenen bleven door al die eeuwen heen in de greep van het heidendom, onbereikt door het evangelie. Daar kwam de Islam bij, dan het atheïsme als staatsgodsdienst van vele volken. Ja, maar wat is er ook in de zogenaamde christelijke kerk niet verbijsterend veel afgodendienst geweest! En zo is de duivel aan zijn trekken gekomen: heidenen, Moslims, atheïsten, ‘christenen’, allen hebben zo, meestal zonder het zelf te weten, de vorst der duisternis hun verering toegebracht!
Ja, en nu staan we op de drempel van het antichristelijke tijdperk, waarin de satan zijn grootste triomfen zal vieren. Tot nu toe hebben de meesten hem onwetend aanbeden. Binnenkort zal de gehele wereld het bewust en openlijk doen.
We lezen in:
Openbaring 13:2-4 En de draak (de satan) gaf hem (de antichrist) zijn kracht en zijn troon en grote macht ... en de gehele aarde ging het beest met verbazing achterna, en zij aanbaden de draak ...
Heel de wereld – op een kleine minderheid na – zal hieraan meedoen:
Openbaring 13:8 En allen, die op de aarde wonen, zullen het (beest) aanbidden, ieder, wiens naam niet geschreven is in het boek des levens ...
Dit zal het hoogtepunt zijn van satans rijk op aarde: en wee degene, die weigert zich te buigen voor hem!
Door de eeuwen heen heeft de vijand de aanbidding van de mensheid opgeëist voor zichzelf. Maar door de eeuwen heen heeft God ook zijn ‘verzetsmensen’ gehad, die opkwamen voor Zijn rechten op aarde door Hem hun aanbidding toe te brengen.
Abel was zo’n verzetsman. Zijn altaar was een erkenning dat God rechten heeft in deze wereld. We weten wat er gebeurde: uit de onzichtbare wereld sloeg de macht der duisternis toe en Kaïn, die uit den boze was, vermoordde zijn broeder. Dit was meer dan een familievete. Het was de botsing tussen twee werelden.
Verdere verzetsstrijders waren: Henoch, Noach, Abraham en anderen. Later werd het volk Israël groepen om Gods verzetsleger te zijn in deze wereld en de aanbidding van de Kanaänieten uit te roeien. Lees eens:
Deuteronomium 7:5 ... hun altaren zult gij afbreken, hun gewijde stenen verbrijzelen, hun gewijde palen omhouwen en hun gesneden beelden met vuur verbranden.
Nu, in Nieuwtestamentische tijden, is de gemeente van Christus geroepen om Gods verzetsleger te zijn. Te midden van de steeds sterker toenemende demonie van onze tijd, in een wereld waar Gods Naam als een vloek wordt gebruikt en gelasterd, daar zijn wij geroepen om Hem te erkennen, voor Zijn rechten op te komen, Hem te verheerlijken en te aanbidden!
Dit doen we dan in de wetenschap, dat er heel spoedig een nieuwe tijd zal aanbreken, als Jezus weerkomt en alle knie zich zal buigen voor Hem, in de hemel, op de aarde en onder de aarde!
Wat een machtige roeping: Hem te erkennen in een demonische wereld en tegelijk er aan mee te werken dat spoedig heel de schepping onze machtige Koning en Redder zal verheerlijken en aanbidden.
Openbaring 5:13 En alle schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden.
Het zou zeer wel mogelijk zijn dit alles te weten, het ermee eens te zijn en toch niet te komen tot een diepere aanbidding van Hem in ons eigen persoonlijk leven. In dat geval zou al onze kennis waardeloos zijn, of erger.
Wat betekent het dan, heel concreet, om de Heer te aanbidden?
Er zijn drie woorden, die veelal in één adem worden genoemd. Het zijn: dankzegging, lofprijzing en aanbidding.
In de evangeliën waren er mensen die veel van de Heer hadden ontvangen: genezing of wat het ook was. Zij hadden reden tot dankzegging. Er waren ook mensen – zoals op palmzondag – waarvan gezegd wordt: ... de gehele menigte der discipelen begon vol blijdschap God te prijzen, met luider stem, om al de krachten die zij gezien hadden ... Lucas 19: 37 Dit is lofprijzing.
Dan was er maar een heel enkele, zoals de Maria die haar kostbare albasten kruik verbrak en de geurende nardusmirre uitgoot over Jezus’ hoofd. Dit is het beeld van de aanbidding!
Misschien zijn de grenzen niet altijd scherp te trekken, maar globaal kunnen we dit zeggen: we danken God voor hetgeen Hij ons geeft. We loven en prijzen Hem om Zijn grote daden voor ons en we aanbidden Hem om wat Hij in Zijn eigen wezen is.
De grote vraag die we onszelf kunnen stellen is dan deze: hoeveel is er van deze houding van Maria in ons leven terug te vinden? Nemen we werkelijk de tijd om in aanbidding aan Zijn voeten te knielen? Ontvangt Hij werkelijk de diepe aanbidding van ons hart waar Hij zó naar verlangt?
Als het niet zo is, zullen we er dan ernst mee maken? Zullen we Hem zoeken? Niet slechts voor wat wij van Hem krijgen; zelfs niet alleen voor alles wat Hij voor ons deed, maar bovenal om alles wat Hij in Zijn eigen wezen is!
Zullen wij de diepste, innigste gemeenschap zoeken met Hem? Dat is het einddoel van de 10 redenen waarom wij bidden!
Teksten uit de Openbaring over aanbidding
God schiep het heelal opdat Hij aanbeden zou worden. Satan greep naar Gods troon opdat hij de aanbidding zou ontvangen. Wat is logischer dan dat het laatste Bijbelboek ons de volle ontplooiing toont van deze duivelse aanbidding, maar bovenal de volle ontplooiing van de aanbidding van God?!
Hier dan eerst teksten over de duivelse aanbidding en over godslastering als volslagen tegenstelling van de aanbidding van God.
Openbaring 13:1 En ik zag uit de zee een beest opkomen ... en op zijn koppen namen van godslastering.
Openbaring 13:3,4 ... en de gehele aarde ging het beest met verbazing achterna, en zij aanbaden de draak ... en zij aanbaden het beest ...
Openbaring 13:5 En hem werd een mond gegeven, die ... godslasteringen spreekt.
Openbaring 13:6 En (het beest) opende zijn mond tot lasteringen tegen God, om zijn naam te lasteren ...
Openbaring 13:8 En allen, die op de aarde wonen, zullen het (beest) aanbidden, ieder, wiens naam niet geschreven is in het boek des levens ...
Openbaring 13:11,12 En ik zag een ander beest ... En het bewerkt, dat de aarde en zij, die daarop wonen, het eerste beest zullen aanbidden ...
Openbaring 13:15 ... en maken, dat allen, die het beeld van het beest niet aanbaden gedood werden.
Openbaring 16:8-11 En de vierde (engel) goot zijn schaal uit over de zon ... En de mensen werden verzengd door de grote hitte en zij lasterden de naam van God ... en zij bekeerden zich niet om Hem de eer te geven. En de vijfde (engel) goot zijn schaal uit over de troon van het beest ... en zij lasterden de God des hemels ...
Openbaring 16:21 En grote hagel(stenen) ... vielen uit de hemel op de mensen, en de mensen lasterden God ...
En nu teksten over de aanbidding van God. Velen vinden de Openbaring een moeilijk boek, maar als je de teksten als de volgende niet slechts met verstand, maar met het hart leest, dan moet je hart wel warm worden!
Openbaring 1:5,6 Hem, die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door Zijn bloed – en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt – Hem zij de heerlijkheid en de kracht, tot in alle eeuwigheden! Amen.
Openbaring 4:8 En de vier dieren ... hadden dag noch nacht rust, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige ...
Openbaring 4:9-11 En wanneer de dieren heerlijkheid, eer en dankzegging zullen brengen aan Hem, die op de troon gezeten is ... zullen de vierentwintig oudsten zich nederwerpen voor Hem, die op de troon gezeten is en Hem aanbidden ... zeggende: Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht; want Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen.
Openbaring 5:8-14 En toen het (Lam) de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder ... zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt (hen) voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters en zij zullen als koningen heersen op de aarde. En ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon, en van de dieren en de oudsten; en hun getal was tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen, zeggende met luider stem: Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom, en de wijsheid en de sterkte, en de eer en de heerlijkheid en de lof. En alle schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden. En de vier dieren zeiden: Amen. En de oudsten wierpen zich neder en aanbaden
Openbaring 7:9-12 Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon ... En zij riepen met luider stem en zeiden: De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het Lam! En al de engelen stonden rondom de troon en de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen zich op hun aangezicht voor de troon en aanbaden God, zeggende: Amen, de lof en de heerlijkheid en de wijsheid en de dankzegging en de eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheden. Amen.
Openbaring 11:15,16 En de zevende engel blies de bazuin en luide stemmen klonken in de hemel, zeggende: Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde, en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden. En de vierentwintig oudsten ... wierpen zich op hun aangezicht en aanbaden God ...
Openbaring 15:2-4 En ik zag ... de overwinnaars van het beest ... En zij zingen ... Groot en wonderbaar zijn uw werken, Here God, Almachtige; rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Gij, Koning der volkeren. Wie zou niet vrezen, Here, en uw naam niet verheerlijken? Immers, Gij alleen zijt heilig. Want alle volken zullen komen en zullen voor U nedervallen in aanbidding ...
Openbaring 19:1 Hierna hoorde ik als een luide stem ener grote schare in de hemel zeggen: Halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht zijn van onze God ...
Openbaring 19:3,4 En zij zeiden ten tweede male: Halleluja!.... En de vierentwintig oudsten en de vier dieren wierpen zich neder en aanbaden God, die op de troon gezeten is, en zij zeiden: Amen, halleluja!
Openbaring 19:6 En ik hoorde als een stem van een grote schare en als een stem van vele wateren en als een stem van zware donderslagen, zeggende: Halleluja! Want de Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard.
Sidney S. Wilson (1950/1960?)